
Jurisprudentie
AD4285
Datum uitspraak2001-09-03
Datum gepubliceerd2001-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/1574 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/1574 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verlenen kapvergunning. Gezien formulering APV-bepaling , te weten het gebruik van de woorden “onder meer”, ten onrechte belangen van omwonenden niet meegewogen.
Velvergunning voor 100 bomen langs de Westoever van de Vecht. Het verzoek om schorsing ziet alleen op de te kappen bomen langs het Vechtplantsoen en voor de nabijgelegen sporthal.
Ingevolge art. 85 APV is het verboden zonder vergunning van verweerder houtopstand te vellen of te doen vellen. In art. 88 APV is bepaald dat verweerder de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen in het belang van onder meer - natuur- en milieuwaarden; -landschappelijke waarden; -cultuurhistorische waarden; -waarden van stadsschoon; -waarden van recreatie en leefbaarheid; -de beeldbepalende waarde van de boom, en dat verweerder bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering kan hanteren.
Voldoende duidelijk is geworden, dat geen sprake is van een situatie dat door het kappen van de in geding zijnde bomen de in artikel 88 van de APV genoemde waarden zodanig zullen worden aangetast, dat verweerder op grond daarvan de velvergunning voor die bomen had moeten weigeren. Gezien de formulering van art. 88 APV, te weten het gebruik van de woorden ‘onder meer’, kunnen echter niet alleen de daar genoemde waarden aanleiding zijn om een velvergunning te weigeren, maar kunnen ook andere belangen, zoals de belangen van verzoekers, een rol spelen.
Niet gebleken is dat verweerder de belangen van verzoekers heeft betrokken in zijn besluitvorming.
Tijdelijke schorsing.
Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder.
mr. D.A.C. Slump (president)
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 01/1574 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
A e.a., wonende te B,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij besluit van 3 juli 2001, bekendgemaakt bij brief van 27 juli 2001, heeft verweerder aan Grontmij Advies & Techniek B.V. vergunning verleend voor het vellen van 100 bomen langs de Westoever van de Vecht tussen het gebied van de Burgemeester Norbruislaan en de Marnixbrug te Utrecht.
1.2 Tegen dat besluit hebben verzoekers bij brief van 14 augustus 2001 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij brief van gelijke datum is de president van de rechtbank door verzoekers verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4 Het verzoek is op 29 augustus 2001 ter zitting behandeld, waar verzoeker A in persoon is verschenen, mede namens de overige verzoekers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.Ch. van Doorn en M. Mulder, ambtenaren van de gemeente Utrecht, en J.J. Verhagen, werkzaam bij het Centrum voor Onafhankelijk Boomtechnisch onderzoek en Rationeel Advies (C.O.B.R.A.).
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Namens verzoekers is ter zitting toegelicht dat het verzoek om schorsing van het bestreden besluit alleen ziet op de te kappen bomen langs het Vechtplantsoen en voor de nabijgelegen sporthal, derhalve de op de bij de velvergunning behorende situatietekening met de nummers 113, 114 en 116 tot en met 128 aangeduide bomen.
Verzoekers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit, voorzover betreffende de hiervoor genoemde bomen, geen stand zal kunnen houden, aangezien bij de publicatie alleen de zakelijke inhoud van het bestreden besluit is vermeld, bij de publicatie niet is vermeld waar en wanneer het bestreden besluit ter inzage ligt en het bestreden besluit ook niet vanaf de publicatiedatum ter inzage heeft gelegen. Verzoekers hebben veel moeite moeten doen om inzage te krijgen in het bestreden besluit. Daardoor heeft verweerder volgens verzoekers belanghebbenden belemmerd in hun mogelijkheid om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit.
Verder menen verzoekers dat verweerder geen rekening heeft gehouden met hun belangen, althans dat uit het bestreden besluit niet blijkt van een zorgvuldige belangenafweging, zodat het bestreden besluit in ieder geval wegens strijd met het motiveringsbeginsel geen stand kan houden. In dit verband hebben verzoekers aangevoerd dat hun belangen door het bestreden besluit worden geschaad, aangezien zij door het kappen van de bomen langs het Vechtplantsoen vanuit hun woningen uitzicht krijgen op een 'kale' straat zonder bomen, en door het kappen van de bomen voor de sporthal een onbelemmerd zicht op de blinde muur van de sporthal ontstaat.
Verzoekers zien voorts nog andere tekortkomingen in de motivering van het bestreden besluit. Zo gaat verweerder volgens verzoekers in het bestreden besluit ten onrechte niet in op het feit dat de bomen niet meer duurzaam te handhaven zijn als gevolg van het slechte onderhoud van de bomen door de gemeente, noch op de mogelijke alternatieven voor het in één keer kappen van alle bomen. Verzoekers zien verschillende alternatieven, zoals gefaseerd kappen, bijplanten van bomen en pas kappen van bomen als de bijplant voldoende volume heeft, of het snoeien en over- en verplanten van bomen. In dit verband hebben verzoekers gewezen op het rapport van C.O.B.R.A., waarin wordt geconcludeerd dat de bomen in de komende tien jaren dienen te worden gekapt en waarin wordt geadviseerd om de bomen gefaseerd te kappen en/of te vervangen.
Verder hebben verzoekers erop gewezen dat, nu in het bestreden besluit geen herplantplicht is opgenomen, geen enkele garantie bestaat dat ook daadwerkelijk nieuwe bomen zullen worden geplant.
Tot slot is namens verzoekers ter zitting nog toegelicht dat zij een schorsing van het bestreden besluit noodzakelijk achten, omdat, los van de bereidheid van verweerder om over te gaan tot herplant van bomen op de plaats waar de te kappen bomen staan, het onderzoeken van alternatieven voor het kappen van de bomen in het kader van de bezwaarschriftprocedure niet meer mogelijk zal zijn, indien de bomen al zijn gekapt.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de velvergunning terecht is verleend, aangezien geen van de in artikel 88 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) genoemde waarden wordt aangetast. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat, indien geen sprake is van aantasting van die waarden, de velvergunning altijd wordt verleend.
Voorts is volgens verweerder in het herinrichtingsplan "Vechtoever Zuilen" (hierna: herinrichtingsplan) in voldoende compensatie voor de te kappen bomen voorzien.
Ter zitting is verder namens verweerder naar voren gebracht dat geen sprake kan zijn van gefaseerd kappen van de bomen langs het Vechtplantsoen en voor de sporthal, aangezien daardoor de kosten tienduizenden guldens hoger zullen uitvallen. Het is veel voordeliger om alle bomen in één keer te laten kappen. Verder is momenteel geld in de vorm van van rijkswege verleende subsidie beschikbaar en is het niet zeker of in een later stadium nog geld beschikbaar zal zijn voor het kappen van de hier in geding zijnde bomen. Tot slot zal het onderhoud van de bomen, gelet op hun slechte staat, in de komende jaren steeds duurder worden. Het niet kappen van de bomen zal uitvoering van het herinrichtingsplan echter niet belemmeren.
Voorts is namens verweerder ter zitting meegedeeld dat compensatie voor de te kappen bomen voor de sporthal (nummers 113 en 114), bestaande uit herplant van andere bomen of struiken, geen enkel probleem is en zonder meer kan worden toegezegd. Ten aanzien van de bomen langs het Vechtplantsoen (nummers 116 tot en met 128) kan een dergelijke toezegging vooralsnog niet worden gedaan, aangezien eerst met de ontwerper van het herinrichtingsplan moet worden overlegd of herplant wellicht in strijd is met de totaalvisie op de herinrichting van het betreffende deel van de westelijke Vechtoever. Ongeacht de mogelijkheden voor herplant zullen de aanwezige bomen echter worden gekapt en wel, indien mogelijk, uiterlijk op 10 september 2001, aangezien na die datum de aannemer hogere kosten zal gaan berekenen.
Tot slot is namens verweerder ter zitting nog opgemerkt dat het bestreden besluit ingevolge artikel 3:48 van de Awb niet is voorzien van een motivering, omdat verweerder heeft gemeend dat, gelet op de vele inspraakmogelijkheden voor omwonenden in het kader van de voorbereiding van het herinrichtingsplan, daaraan geen behoefte bestond. In de beslissing op bezwaar zal echter alsnog de motivering van het besluit worden opgenomen. Verder zal in de beslissing op bezwaar ook een herplantplicht conform het goedgekeurde bestek worden opgenomen.
2.6 Allereerst wordt ten aanzien van de bezwaren van verzoekers met betrekking tot de bekendmaking van het bestreden besluit opgemerkt, dat daarin geen aanleiding wordt gezien om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers zijn immers zelf kennelijk binnen de bezwaartermijn op de hoogte gekomen van alle relevante gegevens en hebben tijdig een uitvoerig onderbouwd bezwaarschrift kunnen indienen, zodat niet kan worden aangenomen dat verzoekers in hun belangen zijn geschaad.
2.7 Voorts wordt geoordeeld dat verweerder door de motivering van het bestreden besluit niet bij de bekendmaking van dat besluit te vermelden, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb. In dat verband wordt opgemerkt dat in de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat verweerder redelijkerwijs mocht aannemen dat aan vermelding van de motivering geen behoefte bestond. Nu de motivering van het bestreden besluit namens verweerder ter zitting alsnog kenbaar is gemaakt en het geconstateerde gebrek in het kader van de bezwaarschriftprocedure nog kan worden hersteld, kan hierin evenmin worden gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8 Ten aanzien van de vraag of zich andere gronden voordoen op grond waarvan het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen is, wordt het volgende overwogen.
2.9 Ingevolge artikel 85 van de APV is het verboden zonder vergunning van verweerder houtopstand te vellen of te doen vellen.
In artikel 88 van de APV is bepaald dat verweerder de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stadsschoon;
- waarden van recreatie en leefbaarheid;
- de beeldbepalende waarde van de boom,
en dat verweerder bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering kan hanteren.
2.10 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden, dat geen sprake is van een situatie dat door het kappen van de in geding zijnde bomen de in artikel 88 van de APV genoemde waarden zodanig zullen worden aangetast, dat verweerder op grond daarvan de velvergunning voor die bomen had moeten weigeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het kappen van de bomen deel uitmaakt van een veel meer omvattend herinrichtingsplan voor de Vechtoever, waarmee juist de bevordering van het merendeel van de in artikel 88 van de APV genoemde waarden wordt beoogd, en dat voorts uit het rapport van C.O.B.R.A. blijkt dat de bomen, gelet op hun slechte staat, niet duurzaam, dat wil zeggen niet langer dan tien jaren, te handhaven zijn.
2.11 Gezien de formulering van artikel 88 van de APV, te weten het gebruik van de woorden 'onder meer', kunnen echter niet alleen de daar genoemde waarden aanleiding zijn om een velvergunning te weigeren, maar kunnen ook andere belangen, zoals de eerdergenoemde belangen van verzoekers, een rol spelen.
Niet gebleken is dat verweerder de belangen van verzoekers heeft betrokken in zijn besluitvorming. In dat verband wordt opgemerkt dat het bestreden besluit geen melding maakt van die belangen, laat staan de wijze waarop ze zijn meegewogen. Voorts duidt de mededeling namens verweerder ter zitting dat de velvergunning altijd wordt verleend, indien geen van de in artikel 88 van de APV genoemde waarden wordt aangetast, erop dat verweerder met de belangen van verzoekers geen rekening heeft gehouden. Dit kan ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat compensatie van de bomen voor de sporthal voor verweerder geen enkel probleem is en zonder meer kan worden toegezegd en dat verweerder niet geheel uitsluit dat herplant van bomen langs het Vechtplantsoen ook mogelijk zal zijn.
2.12 Gelet op het ontbreken van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van de primaire besluitvorming wordt aanleiding gezien om het bestreden besluit, voorzover betreffende de bomen met de nummers 113, 114 en 116 tot en met 128, te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder weliswaar de vraag of in de plaats van de langs het Vechtplantsoen en voor de sporthal te kappen bomen andere bomen kunnen worden geplant, ook in het kader van de bezwaarschriftprocedure nog kan beantwoorden, maar dat een onderzoek naar de door verzoekers genoemde alternatieven - welke, gelet op de omstandigheid dat de bomen bij adequaat onderhoud kennelijk nog wel enige jaren gehandhaafd kunnen worden, niet op voorhand als onhaalbaar ter zijde kunnen worden geschoven - na het kappen van de bomen geen enkel nut meer zal hebben. Dat een dermate groot belang aan de zijde van de vergunninghouder bij het op korte termijn kappen van alle bomen bestaat, dat op grond daarvan zou moeten worden geoordeeld dat met kappen in redelijkheid niet kan worden gewacht totdat een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, kan verder niet worden aangenomen. In dat verband wordt mede van belang geacht dat de uitvoering van het herinrichtingsplan door het niet kappen van de bomen niet zal worden belemmerd. De enkele omstandigheid dat het gelijktijdig kappen van alle in het bestreden besluit genoemde bomen goedkoper zal zijn dan het in fasen kappen van die bomen, is onvoldoende grond voor een ander oordeel.
2.13 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers in dit geding. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 5,-- als reiskosten.
3. BESLISSING
De president:
3.1 schorst het besluit van 3 juli 2001, bekendgemaakt op 27 juli 2001, voorzover betreffende de bomen met de nummers 113, 114 en 116 tot en met 128, tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers in dit geding ten bedrage van f 5,--;
3.3 bepaalt dat het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,-- aan hen wordt vergoed;
3.4 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtspersoon die de onder 3.2 en 3.3 genoemde bedragen aan verzoekers dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2001.
De griffier: De president:
mr. R.C. Stijnen mr. D.A.C. Slump
Afschrift verzonden aan partijen op: