Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4380

Datum uitspraak2001-06-20
Datum gepubliceerd2001-11-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 01/556
Statusgepubliceerd


Uitspraak

PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT Sector Bestuursrecht Reg.nr.: AWB 01/55 Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht inzake: A te B, verzoeker, tegen burgemeester en wethouders der gemeente Oud-Beijerland, verweerders. I. Feiten. Bij besluit van 23 maart 2001 hebben verweerders de aanvraag van verzoeker voor het verlenen van een bouwvergunning voor het vergroten van de woning aan de […] […] […] […] te B afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op grond van het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bij brief van 2 mei 2001 een bezwaarschrift ingediend bij verweerders. Bij schrijven van 10 mei 2001, ter griffie ontvangen 10 mei 2001, heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend bij de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. Dit verzoek om voorlopige voorziening is op 19 juni 2001 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.P.J.G. Berkers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. Verweerders zijn verschenen bij gemachtigde J. Zwaagstra, ambtenaar de gemeente. II. Beoordeling. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dit kader overweegt de president het volgende. Bij het thans in geding zijnde besluit hebben verweerders een bouwvergunning als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet geweigerd. Verweerders hebben hieraan allereerst ten grondslag gelegd dat sprake is van strijd met artikel 3, twaalfde lid, van het geldende bestemmingsplan "Even Buiten". In artikel 3 van dit bestemmingsplan is een beschrijving in hoofdlijnen van het plangebied opgenomen. In het twaalfde lid is bepaald dat bouw en ontwerp van woningen zo goed mogelijk rekening dienen te houden met de uitgangspunten, zoals die zijn omschreven in het gelijktijdig met het bestemmingsplan vast te stellen Beeldkwaliteitsplan Woningbouwlocatie "Even Buiten". Blijkens het in geding zijnde besluit hebben verweerders uit voornoemd beeldkwaliteitsplan met name relevant geacht het bepaalde op bladzijde 19: "De overgang van huis naar voortuin naar straat zal nadrukkelijk worden vormgegeven door gebruik van grote ramen en uitbouwen op de begane grond.". Verweerders hebben hieruit geconcludeerd dat uitbouwen alleen eenlaags realiseerbaar zijn. Dit is, aldus verweerders, stedenbouwkundig een bewuste keuze geweest om een zekere mate van transparantie (doorkijk) vanuit de […]laan te kunnen garanderen. Nu het bouwplan voorziet in een uitbouw op de eerste verdieping is er naar de mening van verweerders sprake van strijd met het bepaalde in artikel 3, twaalfde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften. Voorts hebben verweerders overwogen dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In artikel 44 van de Woningwet worden limitatief de weigeringsgronden voor een bouwvergunning opgesomd. Voorzover hier relevant is onder c bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen en is onder d bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. In het vierde lid is bepaald dat indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat vorengenoemd beeldkwaliteitsplan gezien moet worden als een gemeentelijke beleidsnota, vastgesteld op basis van artikel 9.1, lid 2, van de bouwverordening. Derhalve dient het beeldkwaliteitsplan gezien te worden als een toetsingskader bij de welstandsbeoordeling. Gelet onder andere op het vorenstaande is de president van oordeel dat het beeldkwaliteitsplan geen onderdeel kan uitmaken van het bestemmingsplan. Strijd met het gestelde in het beeldkwaliteitsplan kan derhalve niet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, onder c, van de Woningwet opleveren. Voorts is de president van oordeel dat de wijze waarop dit bestemmingsplanvoorschrift is geredigeerd dermate vaag is - niet uitgesloten kan worden dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden - dat op deze bepaling evenmin de conclusie kan worden gebaseerd dat het bouwplan van verzoeker in strijd is met genoemd bestemmingsplanvoorschrift. Nu ook anderszins geen strijd met het bestemmingsplanvoorschrift is gesteld of gebleken dient vervolgens - nu vaststaat dat verweerders niet binnen de in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet genoemde termijn een beslissing op de bouwaanvraag hebben genomen - te worden geconcludeerd dat er in casu sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning, een en ander als bedoeld in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet. Verweerders waren derhalve niet meer bevoegd om nog een expliciet besluit te nemen op de ingediende bouwaanvraag. Het feit dat er sprake is van een negatief welstandsoordeel doet hieraan niet af, aangezien dit de in artikel 46, eerste lid, genoemde termijn niet stuit. Uit het vorenstaande volgt dat het in geding zijnde besluit naar voorlopig oordeel onrechtmatig moet worden geacht. Dit betekent dat er aanleiding bestaat om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het in geding zijnde besluit te schorsen. Gelet hierop bestaat er eveneens aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De door een derde beroepsmatig gemaakte kosten van rechtsbijstand worden begroot op f. 710,--. Van andere kosten is niet gebleken. Beslist wordt mitsdien als volgt. III. Uitspraak. De president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht: - wijst het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb toe en schorst het besluit van 23 maart 2001; - veroordeelt verweerders in de proceskosten welke verzoeker in verband met de behandeling van dit verzoek heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op f. 710,--; - wijst de gemeente Oud-Beijerland aan als de rechtspersoon die voormelde kosten moet vergoeden; - beveelt dat de gemeente Oud-Beijerland aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f. 225,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen, president, en door deze en mr. I. Dijkman, griffier, ondertekend. De griffier, De president, Uitgesproken in het openbaar op: 20 juni 2001 Afschrift verzonden op: