Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4412

Datum uitspraak2001-11-27
Datum gepubliceerd2002-02-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03260/00 E
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 03260/00 E Mr. Machielse Zitting: 18 september 2001 Conclusie inzake: [verzoekster=verdachte] 1. Bij arrest van 24 juli 2000 is verzoekster door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld ter zake van het onder het eerste gedachtestreepje bewezenverklaarde, opleverende "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon". Voorts is verzoekster daarbij ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje bewezenverklaarde. Aan verzoekster is bij genoemd arrest een geldboete opgelegd ten bedrage van ƒ 1200,--. 2. Namens verzoekster heeft mr. H.C. van den Akker, advocaat te Gouda, twee middelen van cassatie voorgesteld. 3. Aan verzoekster is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd - kort samengevat en voorzover voor de beoordeling van het eerste middel van belang - dat zij: "op of omstreeks 8 januari 1998, in de gemeente Losser, (-) met een door [betrokkene] bestuurde transporteenheid (vrachtauto) gevaarlijke stoffen, te weten patronen met inerte stof (identificatienummer 0328) heeft vervoerd over de Rijksweg A1 te De Lutte, zijnde/althans een voor het openbaar verkeer openstaande weg, anders dan met inachtneming van de bij en/of krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (terzake) gestelde regels, immers, - waren de colli bevattende patronen met inerte stof, vallende onder klasse 1, cijfer 15, randnummer 2101 van het VLG, niet voorzien van een etiket volgens model no. 1.2.C van randnummer 3900 (1) van het VLG (randnummer 2105 (2) juncto 3901 van het VLG) en/of - (-)" 4. Hiervan heeft het hof bewezenverklaard dat zij: "op 8 januari 1998, in de gemeente Losser, met een door [betrokkene] bestuurde transporteenheid (vrachtauto) gevaarlijke stoffen, te weten patronen met inerte stof (identificatienummer 0328) heeft vervoerd over de Rijksweg A1 te De Lutte, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg, anders dan met inachtneming van de bij het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (terzake) gestelde regels, immers, - waren de colli bevattende patronen met inerte stof, vallende onder klasse 1, cijfer 15, randnummer 2101 van het VLG, niet voorzien van een etiket volgens model no. 1.2.C van randnummer 3900 (1) van het VLG (randnummer 2105 (2) juncto 3901 van het VLG) en - (-)" 5.1.1. Ambtshalve en naar aanleiding van het eerste middel maak ik eerst enkele opmerkingen over de tenlastelegging. Ten eerste omtrent het volgende. Kort samengevat wordt in de tenlastelegging aan verzoekster verweten dat zij gevaarlijke stoffen heeft vervoerd "te weten patronen met inerte stof (identificatienummer 0328)", anders dan met inachtneming van de bij het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (terzake) gestelde regels. En wel omdat de colli bevattende "patronen met inerte stof, vallende onder klasse 1, cijfer 15, randnummer 2101 van het VLG" niet waren voorzien van het juiste etiket. Op het eerste gezicht lijkt de tenlastelegging in deze opzichten te neigen naar een obscuur libel. De terminologie "inert" duidt op zichzelf beschouwd volgens grammaticale uitleg immers op "onschadelijk" en "niet reagerend".(1) Dit is blijkens het proces-verbaal in hoger beroep ook ter terechtzitting aangevoerd door een getuige-deskundige à décharge. Van een gevaarlijke stof als bedoeld in de wetgeving bij en krachtens art. 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: WVGS) lijkt daarmee niet meteen sprake. Maar wel bij nader inzien, op grond van het volgende. 5.1.2. Bij de ten tijde van de bewezenverklaring van toepassing zijnde Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) (Stct. 1996, 235, datum inwerkingtreding 1 januari 1997), zoals nadien gewijzigd,(2) behoren ingevolge art. 2 van die regeling drie bijlagen, waaronder bijlagen A en B van het Accord européen relatif au transport des marchandises dangereuses par route (ADR) en de daarbij behorende aanhangsels. Artikel 3 VLG (1997) houdt in dat vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen van bijlage 1 mag worden verricht mits de voorschriften van de bijlagen worden gerespecteerd. De stoffen en voorwerpen van klasse 1 die ingevolge randnummer 2101 (1) ten vervoer zijn toegelaten zijn opgesomd in randnummer 2101 (2), bijlage A, tabel 1. Deze tabel behelst onder nr. 15 mede het volgende: "voorwerpen van classificatiecode 1.2.C" (-) 0328 patronen voor wapens, met inert projectiel". 5.1.3. 's Hofs kennelijke oordeel dat de steller der tenlastelegging bij de desbetreffende formuleringen van "patronen met inerte stof" telkens het oog moet hebben gehad op het verwijt van het vervoeren van "patronen voor wapens, met inert projectiel" acht ik, in samenhang beschouwd met de daarop volgende voorkomende bewoordingen in de tenlastelegging - te weten "(identificatienummer 0328)" en "vallende onder klasse 1, cijfer 15, randnummer 2101 van het VLG" - niet onbegrijpelijk. Weliswaar wordt hierover in cassatie niet (meer) geklaagd, ingevolge waarvan de Hoge Raad naar het sterk lijkt ook bij een andere uitkomst dan door mij gesteld en onder omstandigheden niet ambtshalve (meer) pleegt in te grijpen,(3) maar met het oog op het eerste middel kwam deze opmerking mij niet bepaald zonder zin voor. 5.1.4. Ambtshalve en naar aanleiding van het eerste middel maak ik ten tweede een enkele opmerking over de tenlastelegging, voorzover daarin voorts nog - kort samengevat - is neergelegd dat verzoekster gevaarlijke stoffen heeft vervoerd die niet waren "voorzien van een etiket volgens model no. 1.2.C van randnummer 3900 (1) van het VLG (randnummer 2105 (2) juncto 3901 van het VLG)". Zoals hiervoor onder 5.1.2 is weergegeven, volgt uit de VLG (1997) en de daarbij behorende bijlagen van het ADR dat de onderhavige gevaarlijke door verzoeker vervoerde stof van klasse 1 ingevolge randnummer 2101 (1) ten vervoer is toegelaten. Ingevolge randnummer 3900 (1) in verbinding beschouwd met randnummers 3902 en 2101 en 2105, dient de desbetreffende gevaarlijke stof dan wel te zijn voorzien van een etiket volgens model nummer 1 waarop voorts nog - gelet op kolom 3 van tabel 1 van randnummer 2101 en mede met het oog op randnummer 2105 van het ADR - het "juiste nummer van de subklasse" en de "juiste letter van de comptabiliteitsgroep" dient te zijn vermeld. Model nummer 1, ter aanduiding "vatbaar voor explosie", is gangbaar voor achtereenvolgens "subklasse 1.1, 1.2 en 1.3". Als gezegd zijn de onderhavige door verzoekster vervoerde gevaarlijke stoffen "voorwerpen van classificatiecode 1.2.C". Het juiste gevaarsetiket betreft daarmee model nummer 1, voorts voorzien van de aanduiding subklasse "1.2" en de comptabiliteitsgroep "C". 5.1.5. Voorzover in de tenlastelegging - kortheidshalve - gewag wordt gemaakt van "etiket volgens model no. 1.2.C van randnummer 3900 (1) van het VLG (randnummer 2105 (2) juncto 3901 van het VLG)" (onderstreping door mij, A.M.), moet deze geacht worden op het hiervoor omschreven gevaarsetiket betrekking te hebben. Strikt genomen is in de bijlage van het ADR, zoals ook in het eerste middel met juistheid wordt aangevoerd, geen "model no. 1.2.C" neergelegd. Doordat de steller der tenlastelegging evenwel meteen daaropvolgend een verwijzing naar de randnummers 3900 en 2105 (2) heeft opgenomen, is naar mijn mening voldoende duidelijk dat deze in vorenbedoelde zin dient te worden uitgelegd. Deze uitleg heeft het hof klaarblijkelijk eveneens voorgestaan. En die uitleg acht ik niet onbegrijpelijk. 5.2.1. Het eerste middel klaagt over 's hofs bewezenverklaring onder het eerste gedachtestreepje. 's Hofs oordeel dat "voor de verpakking van de vervoerde zaken etiketten van een onjuist model zijn gebruikt" zou onjuist zijn nu het juiste model 1 volgens randnummer 3902 is gebruikt. De steller van het middel voegt hier meteen aan toe dat de afzender weliswaar een onjuiste subklasse heeft gebruikt, zijnde de zwaardere subklasse 1.1.C in plaats van de correcte lichtere subklasse 1.2.C, maar voert hiertoe aan dat "door vermelding van de zwaardere subklasse de lichte subklasse wordt gedekt". Het hof zou daarmee volgens de steller van het middel art. 5 WVGS hebben geschonden. In het eerste middel worden tevens klachten aangevoerd die betrekking hebben op het onderwerp van het tweede middel, en vice versa. De klachten in het tweede middel die mede betrekking hebben op de voorgaande klacht, bespreek ik mede onder het eerste middel. De klachten in het eerste middel die mede betrekking hebben op de stelling van het tweede middel, bespreek ik eerst onder het tweede middel. Dit om onduidelijkheden te voorkomen; de middelen lenen zich namelijk niet voor een gezamenlijke bespreking. 5.2.2. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan - zoals ook in cassatie met juistheid wordt gesteld - worden opgemaakt dat de door verzoeker vervoerde gevaarlijke stoffen voorzien waren van een etiket modelnummer "1", welk etiket ook was voorzien van de juiste comptabiliteitsgroep "C". Die etiketten waren evenwel tevens - ten onrechte - voorzien van subklasse "1.1". 5.2.3. Ingevolge randnummer 2105 (2) van het ADR dient evenwel de "classificatiecode volgens rn. 2101, tabel 1, kolom 3" te "zijn aangegeven". Anders dan de steller van het middel meent, is de onjuist aangeduide classificatiecode op de desbetreffende etiketten daarmee dus in strijd met art. 5 van de WVGS.(4) De stelling dat verzoekster de vervoerde gevaarlijke stoffen wel van "de juiste etiketten" zou hebben voorzien, mist dan ook feitelijke grondslag. 5.2.4. Voorzover voorts met de bij herhaling in het eerste middel geuite klachten nog wordt bedoeld dat 's hofs uitleg van het tenlastegelegde "model" een onbegrijpelijke is, stuiten deze af op hetgeen hiervoor onder 5.1.5 is overwogen. Hetzelfde geldt voor de stelling dat aan verzoeker "ten onrechte" is tenlastegelegd dat de vervoerde stoffen niet waren voorzien van "etiketten van het juiste model". 5.2.5. De tot slot nog in het middel aangevoerde klacht, dat "door vermelding van de zwaardere subklasse de lichte subklasse wordt gedekt", vindt geen steun in het recht. Deze klacht geeft in het bijzonder blijk van een miskenning van de portee van de WVGS. Ter adstructie geef ik een klein deel van de Memorie van Toelichting van genoemde Wet weer. "3.2. Voorschriften (-) Evenmin zullen voorschriften met betrekking tot aanduidingen (bijvoorbeeld etiketten of borden op vervoermiddelen) mogen ontbreken, opdat terstond kenbaar is welke gevaarlijke stof vervoerd wordt. Bij een eventueel ongeval of onregelmatigheid is dan terstond bekend uit welke gevaarlijke stoffen de lading bestaat en kunnen direkt passende maatregelen ter bestrijding worden getroffen".(5) 5.2.5. Om bij een ongeval of andere onregelmatigheid "terstond" vast te kunnen stellen "welke gevaarlijke stof vervoerd wordt" om "direkt passende maatregelen ter bestrijding" te kunnen treffen, is in het bijzonder mede noodzakelijk dat de juiste classificatiecode op het etiket staat weergegeven. Gevaarlijke stoffen voorzien van een etiket waarop een "zwaardere subklasse" staat vermeld nopen bij een ongeval nu eenmaal tot het nemen van andere, soms ook zwaardere maatregelen door onder meer politie en brandweer, dan wanneer het gevaarlijke stoffen betreft die zijn voorzien van een etiket waarop een "lichtere subklasse" staat vermeld. Denk bijvoorbeeld aan de vraag die in de praktijk kan opdoemen of er bij een ongeval op grond van de vervoerde gevaarlijke stoffen ontploffingsgevaar bestaat, met bijbehorende maatregelen ter ontruiming, of niet. Of denk bij het tengevolge van een ongeval in brand staan van een vrachtwagen die gevaarlijke stoffen vervoert aan de wijze waarop de brandweer die brand het beste kan of zelfs moet bestrijden om deze te doven en de keuze van de middelen die de brandweer daarvoor kan of zelf moet benutten. De steller van het middel heeft dit miskend. 5.2.6. Het eerste middel faalt dus. 6. Het tweede middel berust op de stelling dat art. 5 WVGS in casu niet de vervoerder maar de belader als "rechtssubject" heeft met het oog op de inhoud van randnummer 3901 (2) dat de verantwoordelijkheid voor de te dezen van belang zijnde gevaarsetiketten bestrijkt. 6.1. In bijlage A van het ADR, aanhangsel A.9., waarin "Voorschriften betreffende de gevaarsetiketten" staan omschreven, wordt in randnummer 3900 verduidelijkt welke vorm de desbetreffende etiketten dienen te hebben en welke opschriften daarop moeten zijn aangebracht. Randnummer 3901 (1) betreft de wijze waarop die etiketten moeten zijn aangebracht op de colli (en de vaste tanks). Randnummer 3901 (2) luidt als volgt: "De afzender is verantwoordelijk voor het aanbrengen van de etiketten". 6.2. Uit de wetsgeschiedenis van de WVGS kan het volgende worden gedestilleerd: (i) In meer algemene zin heeft de wetgever het volgende tot uitdrukking gebracht. "Het beleid is primair gericht op het in het belang van de openbare veiligheid zoveel mogelijk terugdringen van de specifieke risico's verbonden aan het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt dat met het vervoeren als zodanig een aantal andere handelingen zo direct verbonden zijn, dat zij in het belang van de openbare veiligheid in nauwe samenhang daarmee moet worden bezien en geregeld. Deze handelingen zijn het ten vervoer aanbieden en aannemen, het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen, het laden en lossen en het laten staan of laten liggen van vervoermiddelen, die geladen zijn met gevaarlijke stoffen of die na lossing nog resten van gevaarlijke stoffen bevatten. Hetgeen derhalve in het onderstaande ten aanzien van het vervoeren van gevaarlijke stoffen wordt gezegd, geldt mutatis mutandis ook voor deze andere handelingen."(6) (ii) In het licht van de verhouding van de WVGS tot andere wetgeving heeft de wetgever het volgende gesteld. "Overigens moet in dit verband worden bedacht dat de WVGS uitsluitend het vervoer, en de daarmee samenhangende handelingen, van gevaarlijke stoffen regelt en zich niet meer - zoals de huidige WGS (Wet Gevaarlijke Stoffen, A.M.) inlaat met het nederleggen, afleveren, bezigen en het zich ontdoen van gevaarlijke stoffen."(7) (iii) Onder hoofdstuk 3, "Instrumenten van de WVGS", en onder paragraaf 3.1., betreffende de "Indeling in klassen", is het volgende neergelegd: "Omdat het praktisch ondoenlijk is voor elke gevaarlijke stof afzonderlijk voorschriften vast te stellen, bevat de internationale regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een systeem dat gevaarlijke stoffen groepeert in gevarenklassen en dat voor deze klassen regels stelt. De indeling van de gevaarlijke stoffen in deze gevarenklassen hangt af van de eigenschappen van de betreffende stof, zoals bijvoorbeeld ontploffingsgevaarlijk, brandbaar of giftig. (-) Op nationaal niveau is deze klasse-indeling thans overgenomen in de uitvoeringsregelingen van de WVGS. De WVGS biedt daartoe een nieuwe wettelijke basis in artikel 3. Bij de toepassing van de klasse-indeling in concrete gevallen speelt met name de afzender een rol. In de regelingen (zie bijvoorbeeld randnummer 20002 (3) van het ADR dat bijlage 1 van het VLG is) wordt hem immers opgedragen aan de vervoerder op te geven tot welke klasse(n) de te vervoeren stoffen behoren. (-)"(8) (-) "Dit draagt bij aan het zo mogelijk voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en kan de effecten van een ongeval beperken. Om deze redenen is in de WVGS expliciet de basis opgenomen voor het stellen van deskundigheidseisen aan personen die betrokken zijn bij de door deze wet geregelde handelingen met gevaarlijke stoffen." (9) (iv) De wetsgeschiedenis houdt onder paragraaf 3.9.3., genoemd "strafsancties", nog het volgende in: "In het kader van deze paragraaf merk ik nog het volgende op. Naast degene die de feitelijke vervoershandelingen verricht stelt artikel 9 van de huidige WGS ook het hoofd of de bestuurder van een bedrijf, waarin de handelingen worden verricht, of leden van toezichthoudend personeel voor zover schriftelijk met de zorg voor de naleving belast, strafrechtelijk aansprakelijk voor de niet-naleving van de wettelijke voorschriften in het bedrijf. Deze functionarissen zijn verplicht zorg te dragen voor de naleving van de wettelijke voorschriften in het bedrijf. Niet-nakoming van die plicht is strafbaar gesteld in artikel 18 van de WGS." (-) "Bepalingen als de onderhavige zijn veelal in het verleden tot standgekomen toen de mogelijkheden van het algemeen strafrecht om de onderneming en personen binnen de onderneming - andere dan degenen die de feitelijke handeling verricht - te vervolgen, nog niet (in die mate) aanwezig waren als thans het geval is. Gelet op de thans bestaande mogelijkheden op dat terrein heeft de bepaling inderdaad geen toegevoegde waarde meer en kan deze worden gemist. Handhaving van deze bepaling zou bovendien als bezwaar kunnen hebben dat deze via een a-contrarioredenering de mogelijkheden van het algemeen strafrecht om de onderneming resp. de personen binnen de onderneming te vervolgen, kan beperken. (-)".(10) (v) Tot slot - en ter beantwoording van de in het middel geopperde rechtsvraag in het bijzonder - heeft de wetgever naar aanleiding van jurisprudentie omtrent het begrip "ten vervoer aanbieden" nog het volgende overwogen: "De geciteerde jurisprudentie geeft een indicatie van de omlijning van dit begrip en daarmee van de vraag of voor de in casu genoemde aanbieder van gevaarlijke stoffen de WVGS van toepassing is. Het antwoord op die vraag luidt bevestigend, indien degene die feitelijk vervoert dit voor eigen rekening en risico doet. Doet de vervoerder dit namens (of in dienst van) de koper, dan is op de aanbieder het regime van de WVGS niet van toepassing. Overigens maakt dit voor het regime van de WVGS niet uit, aangezien het feitelijke vervoer altijd onder de vigeur van de wet valt (onderstreping door mij, A.M.). Slechts de vraag wie normadressaat is van de W(V)GS wordt in deze uitspraak beantwoord."(11) 6.3. De stelling dat art. 5 WVGS in casu niet de vervoerder maar de belader als "rechtssubject" heeft met het oog op de inhoud van randnummer 3901 (2) dat de verantwoordelijkheid voor de te dezen van belang zijnde gevaarsetiketten bestrijkt, vindt op grond van de hiervoor weergegeven wetgeschiedenis geen steun in het recht. Immers, "het feitelijke vervoer" en dus ook de feitelijk vervoerder en/of met het oog op art. 51 lid 1 Sr de desbetreffende vervoersonderneming, zoals in casu, vallen altijd onder de vigeur van de WVGS en daarmede ook onder art. 5 van deze Wet. Dat onder omstandigheden ook andere met onderdelen van het vervoer belaste functionarissen, zoals de aanbieder en/of de belader van de gevaarlijke stoffen, onder de werkingssfeer van de WVGS kunnen worden gebracht, doet aan die zelfstandige strafrechtelijke aansprakelijkheid van de feitelijke vervoerder niet af. 6.4. Het tweede middel treft dus evenmin doel. 7. Het eerste middel leent zich overigens naar mijn smaak voor de zogenoemde 101a RO-afdoening. 8. Nu ik ambtshalve geen gronden tot cassatie heb aangetroffen, concludeer ik tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Van Dale's woordenboek, editie 2000. 2 De VLG (1997) is op 1 januari 1999 ingetrokken bij de inwerkingtreding van de nieuwe Regeling vervoer gevaarlijke stoffen over land (Stct. 1998, 240). De VLG (1997) berust op art. 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Stb. 1996, 297, datum inwerkingtreding 1 augustus 1996), welk besluit onder meer weer berust op de artikelen 3 en 6 van de WVGS (Stb. 1995, 525, datum inwerkingtreding eveneens 1 augustus 1996). Art. 5 WVGS is een verbodsbepaling die onder meer ziet op art. 3b WVGS. 3 In NJ 2000/349 heeft de Hoge Raad, in een zaak waarin ik ambtshalve de geldigheid van de dagvaarding tegensprak, uitgemaakt dat nu in cassatie niet werd geklaagd over de geldigheid van de dagvaarding of over de uitleg die de rechtbank daaraan heeft gegeven, verwerping van het beroep diende te volgen. In die zaak was ter zitting op het punt van de geldigheid van de dagvaarding geen verweer gevoerd, noch in cassatie. In de onderhavige zaak is in hoger beroep wel een zodanig verweer gevoerd doordat de vertegenwoordiger van verzoekster zich kennelijk heeft aangesloten bij hetgeen de aldaar gehoorde getuige-deskundige à decharge heeft verklaard, maar is dit verweer in cassatie niet - als zodanig - bij een middel van cassatie herhaald. Of hieruit een andere benadering van de Hoge Raad kan volgen dan in het evengenoemd arrest is neergelegd, is vooralsnog niet duidelijk. 4 Zie noot 2 voor de wetstechnische benadering van deze redenering. 5 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 25. 6 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 8. 7 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 21. 8 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 24 en 25. 9 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 26. 10 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 37 en 38. 11 TK 1992-1994, 23 250, nr. 5, p. 27. 12 TK 1992-1993, 23 250, nr. 3, p. 37 en 38.


Uitspraak

27 november 2001 Strafkamer nr. 03260/00 E ACH/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 24 juli 2000, nummer 21/001286-99, in de strafzaak tegen: [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 april 1999 - de verdachte ter zake van het onder het tweede gedachtestreepje bewezenverklaarde feit ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voorts ter zake van het feit onder het eerste gedachtstreepje "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van éénduizendtweehonderd gulden. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.C. van den Akker, advocaat te Gouda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht. 2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. De middelen bevatten onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat art. 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen hier van toepassing is. Daartoe wordt, in navolging van een in hoger beroep gevoerd verweer, betoogd dat dat artikel zich niet richt tot de vervoerder (over land) in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om de niet-naleving van voorschriften ten aanzien van de op de verpakking van gevaarlijke stoffen aan te brengen aanduidingen. 3.2. Het Hof heeft bedoeld verweer in het bestreden arrest als volgt weergegeven en verworpen "Voor zover verdachte bedoeld heeft te betogen dat het bewezenverklaarde niet valt onder de delictsomschrijving van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, aangezien dit artikel zich zou richten op de afzender en niet op de vervoerder van gevaarlijke stoffen, is het hof van oordeel dat dit verweer dient te worden verworpen. Uit artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in verband met de artikelen 2, eerste lid, en 3, aanhef en sub b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen blijkt onder meer dat het verboden is gevaarlijke stoffen te vervoeren over land, indien niet is voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. Derhalve kan niet worden gesteld dat artikel 5 van de Wet gevaarlijke stoffen niet de vervoerder als rechtssubject heeft. Dat de afzender verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de betreffende etiketten vermag hieraan niet af te doen." 3.3. Voor de beoordeling van de klacht is het volgende wettelijke kader van belang: 3.3.1. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna "de Wet") houdt onder meer in: "Art. 2 - 1. Deze wet is van toepassing op: a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land (...)." Art.3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in art. 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen: a. (...); b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen. Art. 5. Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels. Art. 6. De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen onder meer betrekking hebben op (...) g. eisen ten aanzien van de verpakking van gevaarlijke stoffen (...); h. aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking, bedoeld in onderdeel g; (...)." 3.3.2. De in art. 3 van de Wet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Koninklijk Besluit van 5 juni 1996, Stb. 297; hierna "het Besluit"). 3.3.3. Art. 2, eerste lid, van het Besluit luidt, voorzover hier van belang: "Overeenkomstig het ADR, het ANDR, het RID, dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met de daarbij aangewezen vervoermiddelen a. (...) b. is toegestaan mits de daarbij gestelde regels in acht zijn genomen." 3.3.4. De in art. 2, eerste lid, van het Besluit bedoelde ministeriële regeling was ten tijde van de onderhavige feiten de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) van 29 november 1996, Stcrt. 235. In de VLG wordt, voorzover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage I bij die Regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). Die bijlage houdt onder de daarin vervatte en hier van toepassing zijnde voorschriften met betrekking tot de etikettering van de desbetreffende stoffen onder meer in: "De afzender is verantwoordelijk voor het aanbrengen van de etiketten". 3.4. Artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen richt zich blijkens zijn bewoordingen tot een ieder die de in art. 2 van die wet bedoelde handelingen - waaronder het vervoeren van gevaarlijke stoffen over land - verricht. Een uitzondering als in de hier besproken klacht wordt voorgestaan is noch bij dat artikel noch in enige andere - hier in aanmerking komende - bepaling voorzien. Dat de wetgever een zodanige uitzondering niet heeft beoogd, vindt bevestiging in de ontstaansgeschiedenis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, die, voorzover hier van belang, is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.2. De omstandigheid dat de hiervoor onder 3.3.4 bedoelde bijlage inhoudt dat de afzender verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de etiketten doet aan het voorgaande niet af. 3.5. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen, zodat de tegen dat oordeel gerichte klacht faalt. Ook de overige in de middelen vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.6. De middelen zijn dus tevergeefs voorgesteld 4. Slotsom Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 27 november 2001.