
Jurisprudentie
AD4536
Datum uitspraak2001-08-27
Datum gepubliceerd2001-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers01/285 01/286 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers01/285 01/286 VV
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
PRESIDENT BESTUURSRECHT
Reg.nrs.: 01/285
01/286 VV
Uitspraak, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van die wet, inzake:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lavi B.V., gevestigd te Reusel, verzoekster,
gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hontenisse, verweerder.
1. Procesverloop.
Op 9 januari 2001 heeft verzoekster verweerder verzocht om openbaarmaking van een drietal door advocaten aan verweerder uitgebrachte adviezen over de ondergrondse mestbezinkputten van verzoekster.
Bij besluit van 20 februari 2001 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 mei 2001 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij heeft tevens de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is op 24 augustus 2001 behandeld ter zitting. Namens verzoekster zijn daarbij verschenen de heren Lavrijssen en Kastellen, bijgestaan door hun bovengenoemde gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, alsmede mevrouw Klein Lankhorst en de heren Goudzwaard en Verstraten.
2. Overwegingen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de president onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de president van oordeel dat de beoordeling van de zaak geen nader onderzoek meer vergt, terwijl ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich tegen toepassing van artikel 8:86 Awb zouden verzetten.
Er is derhalve aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Verzoekster heeft verweerder om openbaarmaking verzocht van een drietal door advocaten aan verweerder uitgebrachte adviezen. Twee adviezen dateren uit 1996, het laatst ingewonnen advies dateert uit 2000.
Verweerder heeft de weigering tot openbaarmaking van de stukken gebaseerd op het bepaalde in artikel 10, tweede lid aanhef en onder b en g, alsmede artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB).
Ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de WOB blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van verweerder alsmede het belang van verweerder bij het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Het eerste lid van artikel 11 van de WOB bepaalt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, met het oog op een goede en democratische bestuursvoering, hierover informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming van verweerder voor verzoekster helder moet zijn. Het verstrekken van de gevraagde informatie kan volgens verzoekster niet tot gevolg hebben dat de procespositie van verweerder zodanig nadelig wordt beïnvloed dat daardoor de financiële belangen in ernstige mate worden geschaad. Volgens verzoekster zijn de bedoelde stukken bovendien in ieder geval in een niet tot personen te herleiden vorm te verstrekken.
De president overweegt het volgende.
De president heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht kennisgenomen van de inhoud van de in geding zijnde stukken en stelt vast dat de adviezen inderdaad zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat deze adviezen mede persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
Verweerder heeft zich derhalve naar het oordeel van de president op het standpunt kunnen stellen dat deze adviezen, gelet op artikel 11, eerste lid, van de WOB, niet openbaar gemaakt dienden te worden.
De president overweegt voorts dat verweerders besluit om geen toepassing te geven aan zijn in het tweede lid van artikel 11 WOB genoemde bevoegdheid om in geanonimiseerde vorm informatie te verstrekken, evenmin voor onjuist kan worden gehouden. Nu het verzoekster bekend is dat de adviezen afkomstig zijn van het advocatenkantoor dat normaliter de belangen van verweerder behartigt, kan van anonimisering geen sprake zijn.
Met verweerder is de president voorts van oordeel dat ook het bepaalde in artikel 10, sub g, van de WOB zich tegen openbaarmaking van de stukken verzet.
Het is de president gebleken dat de adviezen geen feitelijke gegevens ten aanzien van de mestbezinkputten bevatten, waarvan verzoekster niet al op de hoogte was. De adviezen bevatten enkel de visie van de advocaten op het geschil tussen verzoekster en verweerder. Het belang van verweerder om hieromtrent advies in te winnen bij een juridisch deskundige zonder dat voor verweerder het risico bestaat dat deze informatie openbaar gemaakt moet worden, dient gewaarborgd te worden en dient naar het oordeel van de president zwaarder te wegen dan het belang van verzoekster bij openbaarmaking van de stukken. Gelet hierop wordt met openbaarmaking van deze adviezen de procespositie van verzoekster op onevenredige wijze bevoordeeld.
Gelet hierop komen de bovengenoemde stukken naar het oordeel van de president dan ook niet voor openbaarmaking in aanmerking.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van verzoekster ongegrond is. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen grond meer. Het verzoek hiertoe dient te worden afgewezen.
3. Uitspraak.
De president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond,
en
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2001 door mr. T. Damsteegt als president, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Veld als griffier.
Griffier, President,
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan, voor zover er op het beroep is beslist, een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.