Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4591

Datum uitspraak2001-10-11
Datum gepubliceerd2001-10-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers01/757 BESLU
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Kenmerk: 01/757 BESLU 01/757 BESLU U I T S P R A A K van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, en College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Emmen, verweerder. I.Procesverloop Bij besluit van 20 augustus 2001 heeft verweerder het verzoek van verzoekster om een vervoersregeling, in verband met het bezoeken door haar hoogbegaafde minderjarige zoon [zoon] van de Internationale School in Eerde, afgewezen. Namens verzoekster is bij brief van 10 september 2001 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 september 2001 is tevens namens verzoekster aan de president van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft bij brief van 14 september 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van verzoekster heeft hiervan een afschrift ontvangen. De president heeft de stukken in de zaak 00/853, die bij partijen bekend zijn, bij de onderhavige beoordeling betrokken. Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op dinsdag 2 oktober 2001, alwaar verzoekster in persoon is verschenen en - daartoe ambtshalve opgeroepen - bijgestaan door mr. P.J. de Bruin. Voor verweerder zijn - daartoe ambtshalve opgeroepen - verschenen H.G Jeuring en E.J. Lutterop. II.Motivering Algemeen Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten. Feiten en omstandigheden Verzoekster heeft op 18 september 2000 een aanvraag ingediend voor een vergoeding voor de vervoerskosten die haar hoogbegaafde zoon [zoon] dagelijks moet maken voor het bezoeken van zijn school De Zonnedans in Noordbroek. Dit verzoek is bij besluit van 4 oktober 2000 afgewezen. Tegen het besluit van 4 oktober 2000 is door verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de president van de rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 6 december 2000 heeft de president van de rechtbank het verzoek in zoverre toegewezen dat verweerder voor drie dagen in de week een vervoersvoorziening dient te treffen gericht op het vervoer van [zoon] van en naar De Zonnedans in Noordbroek. De president heeft daartoe overwogen dat het niet redelijk is de zorg en de kosten van dit vervoer eenzijdig ten laste van verzoekster te laten komen nu partijen ter zitting zijn overeengekomen een onafhankelijk deskundige in te schakelen om de vraag te beantwoorden of [zoon] al dan niet geschikt is voor het reguliere onderwijs en - bij ongeschiktheid daarvoor - al dan niet geschikt is voor De Zonnedans. Op 17 januari 2001 heeft drs. S. Drent van het Adviesbureau voor hoogbegaafde kinderen in het basisonderwijs aangegeven dat het van het allergrootste belang is dat er eindelijk een stabiele schoolsituatie ontstaat en dat De Zonnedans voor [zoon] een goede plaats is. Nadat de Commissie voor de rechtsbescherming (hierna: de Commissie) advies heeft uitgebracht, heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2001 het bezwaarschrift van verzoekster gegrond verklaard en aan eiseres over de periode 4 september tot 13 februari 2001 een vervoersvoorziening toegekend voor het vervoer van [zoon] naar De Zonnedans in Noordbroek. Met ingang van februari 2001 is [zoon], na overleg tussen alle betrokkenen, onderwijs gaan volgen aan basisschool De Stoeke in Klazienaveen Noord. De reden voor het verlaten van De Zonnedans was dat deze school dreigde te worden opgeheven wegens een teruglopend aantal leerlingen. Verzoekster heeft bij brief van 8 juli 2001 verweerder meegedeeld dat de Zonnedans is opgeheven, dat de proefplaatsing bij De Stoeke is beëindigd omdat deze school voor [zoon] niet geschikt bleek en dat [zoon] met ingang van het nieuwe schooljaar de Internationale School in Eerde zal gaan bezoeken. Verzoekster verzoekt verweerder om toekenning van een vervoersregeling om het bezoeken van deze school mogelijk te maken. Bij brief van 6 augustus 2001 heeft verzoekster aangegeven dat haar aanvraag betrekking heeft op vijf dagen per week, aangezien zij in verband met haar gezondheid niet in staat is [zoon] zelf naar en van school te vervoeren. Bij het bestreden besluit van 20 augustus 2001 heeft verweerder het verzoek om een vervoersregeling afgewezen. Verweerder heeft daarbij aangeven dat het niet mogelijk is om op grond van de Verordening leerlingenvervoer een vergoeding voor reiskosten te verstrekken. Verweerder ziet geen aanleiding ten gunste van verzoekster nogmaals van de Verordening af te wijken. Verweerder merkt nog op dat [zoon] goed plaatsbaar is op De Stoeke en dat de overplaatsing naar de Internationale School in Eerde als een verrassing komt. Standpunten partijen Verzoekster stelt dat haar minderjarige zoon hoogbegaafd is en in het reguliere onderwijs is vastgelopen, omdat hij niet de onderwijskundige benadering ontving die bij zijn intelligentie past. In dit verband verwijst verzoekster naar de uitspraak van de president van de rechtbank van 6 december 2000 en het deskundigenadvies van 17 januari 2001. Bij wijze van proef heeft verzoekster ingestemd met een plaatsing van [zoon] op De Stoeke met de kanttekening dat begeleiding door de SBAD geen optie was. Verzoekster stelt dat deze proef niet geslaagd is. Het onderwijsaanbod op De Stoeke was, aldus verzoekster, niet conform de gemaakte afspraken, het advies van de door haar ingeschakelde deskundige D. Janson werd niet opgevolgd en met [zoon] ging het steeds slechter. Zij zag zich dan ook genoodzaakt een andere vorm van onderwijskundige begeleiding te zoeken en kwam toen bij de Internationale School in Eerde terecht. Deze school sluit volgens verzoekster aan bij het intellectuele en emotionele peil van [zoon]. Bovendien wordt verzoekster - zo geeft zij aan - op deze school als klant beschouwd. Verzoekster meent dat er geen reden is om aan te nemen dat artikel 24 van de Verordening niet meer op de situatie van [zoon] van toepassing is. Verweerder stelt dat het verzoek op grond van de Verordening leerlingenvervoer is afgewezen, omdat er voldoende onderwijsvoorzieningen zijn die dichterbij gelegen zijn dan de Internationale School in Eerde en er geen sprake is van een school met een bepaalde levensbeschouwelijke richting. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van artikel 24 van de Verordening aangezien niet is aangetoond dat De Stoeke voor [zoon] onaanvaardbaar is en de schoolleiding en de SABD Drenthe bereid waren hun expertise voor [zoon] in te zetten. Toepasselijke regelgeving In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding van door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerkosten toekennen. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van artikel 4. Onder meer ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs heeft verweerder de Verordening leerlingenvervoer gemeente Emmen (hierna: de Verordening) vastgesteld. Ingevolge artikel 2 van de Verordening kennen burgemeester en wethouders aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. In artikel 3, eerste lid, is bepaald dat een vergoeding van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen. Om voor een vergoeding voor vervoer in aanmerking te komen, dient, gelet op het in artikel 11 van de Verordening neergelegde afstandscriterium, de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer te bedragen. Artikel 1 onder k van de Verordening verstaat onder toegankelijke school "- voor wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school; - voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen." In artikel 23 van de Verordening is bepaald dat burgemeester en wethouders beslissen in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de verordening niet voorziet. Op grond van artikel 24 van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de commissie van onderzoek en eventueel andere deskundigen. Overwegingen De president is van oordeel dat verzoekster niet voldoet aan de in de Verordening opgenomen voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening, aangezien kan worden aangenomen dat er binnen een straal van 6 kilometer zowel een openbare basisschool als een basisschool van de gewenste godsdienstige of levensbeschouwelijke richting is en niet gebleken is dat [zoon] is aangewezen op een speciale school voor basisonderwijs. De president ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan de hardheidsclausule opgenomen in artikel 24 van de Verordening. De president overweegt hieromtrent als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [zoon] hoogbegaafd is. Uit de door verzoekster in de zaak met procedurenummer 00/853 overgelegde rapportage van psycholoog Van Buuren-Overvoorde blijkt dat het reguliere onderwijs voor [zoon] niet geschikt is, omdat men daar onvoldoende mogelijkheden en tijd heeft om [zoon] op juiste wijze te begeleiden. Van Buuren-Overvoorde geeft vervolgens aan welke punten bij de begeleiding van [zoon] van belang zijn. Zij noemt: - individueel leerplan en begeleiding; - vermijden van herhaling en oefenstof; - verbreding en verrijkingsopdrachten; - aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon]; - plaatsing in een kleine groep (maximaal 12 leerlingen) die qua leeftijdopbouw heterogeen is. Op verzoek van partijen heeft voorts psycholoog S. Drent van het adviesbureau voor hoogbegaafde kinderen in het basisonderwijs op 17 januari 2001 advies uitgebracht. Hoewel dit advies zich primair richt op de vraag of De Zonnedans een voor [zoon] geschikte school is, is de strekking van dit advies in de lijn met het advies van Van Buuren-Overvoorde, in die zin dat ook Drent de mogelijkheid tot individuele begeleiding en verbreding van het leerprogramma van belang vindt. De president stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat in de noordelijke regio geen basisscholen aanwezig zijn die zich in het bijzonder richten op hoogbegaafden. Ook de Internationale School te Eerde is niet aan te merken als een zodanige school. Nu zich in de noordelijke regio geen school bevindt die gericht is op het geven van onderwijs aan hoogbegaafden, heeft verweerder er naar het oordeel van de president in redelijkheid toe kunnen komen na te gaan of er binnen het reguliere onderwijs en binnen de regio een school aanwezig is die, in aanmerking genomen de door Van Buuren-Overvoorde aangegeven criteria, voor [zoon] geschikt is te achten. Verweerder is daarbij uitgekomen op De Stoeke te Klazienaveen. Dit is een kleine vestiging van een basisschool in de regio. De president is niet gebleken dat deze school niet voldoet aan de gestelde criteria, dan wel hieraan niet zou kunnen gaan voldoen met behulp van de School Advies en Begeleidingsdienst Drenthe (SABD). De president heeft bovendien vooralsnog geen aanleiding aan te nemen dat de SABD Drenthe niet in staat is de hierbedoelde rol te vervullen. In dit verband wijst de president er op dat de heer Kuipers, werkzaam bij GCO, van wie ook verzoekster aanneemt dat hij de noodzakelijke begeleiding kan bieden, heeft aangegeven dat hij een aantal mensen bij de SABD op dit gebied heeft geschoold. Er kan dan ook niet zonder meer aangenomen worden dat bij de SABD op dit gebied onvoldoende expertise aanwezig is. Ook de brief van de directeur van de school van september 2001 geeft geen aanleiding voor het oordeel dat De Stoeke voor [zoon] -objectief gezien - niet geschikt is. Uit genoemde brief blijkt dat er regelmatig gesprekken waren tussen verzoekster en de aangewezen interne begeleider en directie om de ontwikkeling van [zoon] goed te kunnen volgen, dat er de intentie van de school was zich bij te scholen op het gebied van hoogbegaafdheid, dat er contacten waren met iemand van de SABD die praktische ervaring had op het gebied van hoogbegaafdheid en dat er reeds een eventuele aanpak met tijdsplanning op schrift was gesteld. De president wijst er in dit verband nog op dat ook het verslag van onderwijskundige drs. D.J. Janson van 29 maart 2001 geen aanleiding geeft voor het oordeel dat De Stoeke voor [zoon] ongeschikt is. Janson geeft in zijn conclusie aan op welke wijze de begeleiding van [zoon] het best kan plaatsvinden, maar gaat er daarbij vanuit dat dit op De Stoeke kan plaatsvinden. Zijn uitgangspunt is immers dat [zoon] de rest van zijn basisschooltijd op De Stoeke blijft. De president heeft geen aanwijzingen om te veronderstellen dat De Stoeke niet bereid is bij de begeleiding van [zoon] rekening te houden met het advies van Janson, welk advies overigens - eveneens - in de lijn van het rapport van Van Buuren-Overvoorde ligt. Voor zover verzoekster meent dat zij, gelet op de brief van verweerder van 11 juni 2001, genoodzaakt was [zoon] van De Stoeke te halen, merkt de president op dat deze brief door verzoekster ten onrechte is opgevat als een weigering van verweerder om zich nog langer in te zetten een voor [zoon] geschikte school te vinden, dan wel als een uitnodiging voor verzoekster om - op kosten van de gemeente - haar eigen plan te trekken. Naar het oordeel van de president heeft verweerder met deze brief - terecht - aangegeven dat verzoekster zich met vragen omtrent de begeleiding van [zoon] op De Stoeke in eerste instantie tot De Stoeke zelf dient te wenden. Nu verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat op De Stoeke voor [zoon] in voldoende mate voorwaarden voor zijn opleiding konden worden gecreëerd nu de leiding van De Stoeke niet heeft aangegeven niet in staat te zijn [zoon] op te leiden en nu verzoekster niet anderszins heeft aangetoond dat de Stoeke ongeschikt is, heeft verweerder terecht aangenomen dat er geen (objectieve) redenen voor verzoekster waren [zoon] van die school te halen. De president merkt verder nog op dat, zelfs indien objectief vast zou komen te staan dat De Stoeke voor [zoon] niet geschikt is, dit nog niet meebrengt dat verzoekster aanspraak zou kunnen maken op een vervoersvoorziening voor [zoon] van en naar de Internationale School in Eerde. Het staat immers niet objectief vast dat deze school - die zich, zoals aangegeven, niet specifiek op hoogbegaafden richt - voor [zoon] wel geschikt is. Bovendien is maar de vraag of deze school de dichtstbijzijnde voor [zoon] geschikte school is en verweerder uiteraard alleen dan gehouden is een vervoersvoorziening te treffen, waarbij de president wel opmerkt dat het tenminste mede op de weg van verweerder ligt aan te geven welke dichterbij gelegen school geschikt is. Het voorgaande brengt mee dat het verzoek wordt afgewezen. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten van verzoekster. III. Beslissing De president: Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr A.T. de Kwaasteniet, fungerend president en uitgesproken in het openbaar op door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tobé, griffier. mr. L.M. Tobé mr. A.T. de Kwaasteniet Afschrift verzonden op: