Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4698

Datum uitspraak2001-05-02
Datum gepubliceerd2001-10-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers35863
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 35.863 2 mei 2001 YS gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 januari 2000, nr. 97/907, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 91.319, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In de Resolutie van 16 september 1977, nr. 277-14 377 (BNB 1977/246), zoals deze is gewijzigd bij Resolutie van 10 maart 1987, no. 286-7830 (BNB 1987/127; hierna: de Resolutie), heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de toeslag van ƒ 3000 per jaar voor medisch-sociale kosten, genoten door oud-deelnemers aan het (Indisch) verzet en zeelieden-oorlogsslachtoffers met een vermeerderd pensioen, voor de heffing van de loonbelasting en de inkomstenbelasting geheel wordt beschouwd als een belastingvrije uitkering. Belanghebbende, die als burger-oorlogsslachtoffer een toeslag geniet op grond van artikel 19 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wubo), heeft voor het Hof aangevoerd dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van de in de Resolutie genoemde oud-deelnemers aan het (Indisch) verzet en zeelieden-oorlogsslachtoffers, en dat op grond van het gelijkheidsbeginsel daarom ook de door hem genoten toeslag moet worden aangemerkt als een belastingvrije uitkering. Het Hof heeft geoordeeld dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel ongegrond is. In cassatie bestrijdt belanghebbende dit oordeel. 3.2. Vooropgesteld moet worden dat de toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo een periodieke uitkering van publiekrechtelijke aard is als bedoeld in artikel 30, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke ingevolge het bepaalde in artikel 34, aanhef en letter a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1996) in verbinding met artikel 11, lid 1, aanhef en letter q, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 is onderworpen aan de heffing van loonbelasting, en dat de in artikel 11, lid 1, aanhef en letter m, van de Wet op de loonbelasting 1964 geregelde vrijstelling niet van toepassing is. 3.3. In het oorspronkelijke wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wubo luidde de tekst van artikel 19, lid 1, voor zover hier van belang, als volgt: "Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, wordt aan het burger-oorlogsslachtoffer (...…) een toeslag toegekend wegens niet-meetbare invaliditeitskosten" (Kamerstukken II 1981/82, 17 376, nrs. 1-2, blz. 9). Blijkens de Memorie van toelichting worden op grond van de artikelen 32 en 33 van de Wubo respectievelijk vergoed "kosten voor medisch noodzakelijke voorzieningen" en "kosten van voorzieningen ter verbetering van levensomstandigheden, die vrijwel altijd medisch-sociaal geïndiceerd zullen zijn" (Kamerstukken II 1981/82, 17 376, nr. 3, blz. 13). Daarbij is verwezen naar de artikelen 20 en 21 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wuv). Bij Nota van wijziging is de tekst van artikel 19, lid 1, gewijzigd, waarna deze, voor zover hier van belang, als volgt luidde: "Behoudens het bepaalde in het vierde lid, wordt aan het burger-oorlogsslachtoffer (...…) een toeslag toegekend voor voorzieningen welke strekken tot verbetering van diens levensomstandigheden" (Kamerstukken II 1981/82, 17 376, nr. 7, blz. 3). Tevens is bij die Nota van wijziging aan artikel 33 het huidige tweede lid toegevoegd. In de Memorie van antwoord is ter toelichting op deze wijzigingen onder meer het volgende opgemerkt (N.B.: artikel 32 is later vernummerd tot artikel 33): "Artikel 19 De leden van de fracties van C.D.A. en P.v.d.A. wijzen op het verschil tussen de regelingen voor de z.g. niet-meetbare invaliditeitskosten in de W.u.v. en in het voorliggende wetsontwerp. Zij vragen zich daarbij af, of zulk een regeling nog wel enig bestaansrecht heeft nu ingevolge artikel 32 een tegemoetkoming kan worden verstrekt in de kosten van medisch-sociale aard. Ik kan mij in de overwegingen van genoemde leden zeer wel vinden. Het probleem is echter dat het verstrekken van een tegemoetkoming in alle medisch-sociaal geïndiceerde voorzieningen een onevenredig groot beslag legt op de Raad en de daaraan verbonden geneeskundig adviseur. Toch vond ik in de opmerkingen die de fractieleden maakten voldoende aanleiding om eens na te gaan of door het introduceren van een gewijzigde systematiek aan de gemaakte bezwaren tegemoet zou kunnen worden gekomen. Dit resulteerde in een nieuwe opzet van de onderhavige regeling (…...). Ter toelichting daarvan diene het volgende. Om te voorkomen, dat voor elke noodzakelijke voorziening een tegemoetkoming moet worden aangevraagd, ontvangt elk burger-oorlogsslachtoffer, dat voldoet aan de bepalingen van artikel 19, eerste lid, maandelijks een bedrag ter bestrijding van de kosten van de medisch-sociaal geïndiceerde voorzieningen. (…...) Het op grond van artikel 19 toegekende bedrag heeft het karakter van een voorschot op (mogelijke) tegemoetkomingen welke ingevolge artikel 32 zouden kunnen worden verstrekt. (...…) Dit voorschotkarakter brengt ook met zich mee, dat van tegemoetkomingen ingevolge artikel 32 eerst sprake zal kunnen zijn, indien de kosten van de medisch-sociaal noodzakelijke voorzieningen in enig kalenderjaar op een hoger bedrag uitkomen dan het in dat jaar ontvangen voorschot. Om echter degenen, die een uitkering genieten op basis van een lage grondslag, nog enige ruimte te laten ter bestrijding van wat men de niet-meetbare invaliditeitskosten zou kunnen noemen, wordt reeds tot het toekennen van een tegemoetkoming ingevolge artikel 32 overgegaan, indien de kosten van de voorzieningen meer bedragen dan 5% van de minimumgrondslag op jaarbasis berekend. (…...) Artikel 32 In de toelichting bij artikel 19 is reeds aangegeven, dat een gedeelte van de op grond van dat artikel gegeven toeslag zal moeten worden aangewend, indien kosten voor voorzieningen van medisch-sociale aard opkomen." (Kamerstukken II 1981/82, 17 376, nr. 6, blz. 15 en 17). In de Nota naar aanleiding van het eindverslag is met betrekking tot artikel 19 verder onder meer het volgende opgemerkt: "De toeslag van artikel 19 wordt kortingvrij verstrekt aan iedereen, die door causale ziekten of gebreken is aangetast in zijn of haar verdiencapaciteit. Het invoeren van een glijdende schaal (...…) is alleszins gerechtvaardigd te achten, omdat bij een hoger inkomen toch een eigen draagkracht ook voor de niet-meetbare invaliditeitskosten mag worden aangenomen. Indien meetbare niet strikt medische kosten moeten worden gemaakt, zal het bedrag (gedeeltelijk) moeten worden ingezet (...…)." (Kamerstukken II 1981/82, 17 376, nr. 11, blz. 10). 3.4. Op grond van deze ontstaansgeschiedenis van artikel 19 van de Wubo moet het ervoor worden gehouden dat de in die bepaling geregelde toeslag naar de bedoeling van de wetgever in hoofdzaak strekt tot vergoeding van niet-meetbare invaliditeitskosten, met andere woorden uitgaven die in het algemeen niet als buitengewone lasten aftrekbaar zijn omdat zij niet meetbaar en niet aantoonbaar zijn. 3.5. Voor toekenning van de vaste toeslag voor medisch-sociale kosten waarop de Resolutie betrekking heeft, komen alleen de oud-deelnemers aan het verzet en zeelieden-oorlogsslachtoffers in aanmerking, die op grond van de artikelen 10 en 11 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wbp) en daarmee overeenkomende bepalingen in de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet een buitengewoon pensioen genieten naar een met 20 of 40 percent vermeerderde pensioengrondslag wegens ernstige of zeer ernstige verminking dan wel wegens blijvende algehele of nagenoeg algehele invaliditeit. Een uitkering van niet-meetbare invaliditeitskosten naast de vergoeding van genees- en heelkundige voorzieningen en voorzieningen van medisch-sociale aard, daaronder begrepen de vaste toeslag, is in de Wbp niet geregeld. In de toelichting bij het KB van 26 januari 1978, Stb. 100, waarin de vaste toeslag is geregeld, is vermeld dat deze in de plaats treedt van de fiscale forfaitaire aftrek van f 2400. 3.6. Voor oud-deelnemers aan het verzet en zeelieden-oorlogsslachtoffers met een vermeerderd pensioen werd aanvankelijk met betrekking tot het bewijs van buitengewone lasten ter zake van lichamelijke dan wel psychische invaliditeit of ziekte bij wege van goedkeuring een soepel standpunt ingenomen terwijl later, ingevolge de Resolutie van 1 september 1972, B72/21137, BNB 1972/226, voor deze beide groepen en die der militaire oorlogsslachtoffers met een vermeerderd pensioen zonder nader bewijs aftrek van een vast bedrag van f 2400 werd toegestaan. Nadat in de in 3.5 bedoelde toeslag was voorzien, heeft de Staatssecretaris de evengenoemde bijzondere regeling inzake buitengewone lasten ingetrokken en (in de in BNB 1977/246 gepubliceerde versie van de Resolutie) voor zoveel nodig goedgekeurd dat de toeslag voor medisch-sociale kosten van f 3000 als belastingvrije uitkering werd beschouwd onder vermelding dat voorzover met de toeslag uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit werden vergoed, deze uitgaven niet langer als op de betrokkenen drukkende uitgaven kunnen worden aangemerkt. 3.7. Op grond van het hiervoor overwogene moet worden aangenomen dat de in de Resolutie bedoelde toeslag voor medisch-sociale kosten ziet op kosten die, in verband met de hoge graad van invaliditeit of psychische invaliditeit dan wel door ziekte van de uitkeringsgerechtigde, in het algemeen als buitengewone lasten in aanmerking zouden komen, terwijl - zoals onder 3.4 is geoordeeld - het bij de uitkering van belanghebbende ingevolge artikel 19 van de Wubo gaat om een uitkering ter zake van kosten die in het algemeen juist niet voor aftrek als buitengewone lasten in aanmerking zullen komen. 3.8. Dit verschil in de aard van de uitkeringen vormt een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het onderscheid dat tussen beide uitkeringen is gemaakt door de aan belanghebbende verstrekte toeslag niet te laten delen in de vrijstelling die in de Resolutie is opgenomen. Het oordeel van het Hof dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden, is derhalve, wat er zij van de door het Hof gebezigde gronden, juist. De klacht faalt. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2001.