Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4720

Datum uitspraak2001-10-22
Datum gepubliceerd2001-10-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers77833 / KG ZA 01-534
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Arnhem Sector civiel recht Zaak/rolnummer: 77833 / KG ZA 01-534 Datum uitspraak: 22 oktober 2001 Zaak/rolnummer: 77833 / KG ZA 01-534 Vonnis in kort geding in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS RAILINFRABEHEER B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres bij dagvaarding van 29 augustus 2001 , procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem, advocaat mr. J.B. Mus te Breda, tegen zij die verblijven in het seinhuis bij km 18.060 op het emplacement te Nijmegen, plaatselijk bekend dr. Jan Berendstraat te Nijmegen, gedaagden, van wie zich ter zitting bekend heeft gemaakt: F.H., wonende te Nijmegen, advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen, de overige gedaagden zijn niet verschenen. Partijen zullen hierna worden aangeduid als respectievelijk: de NS, H. en de overige gedaagden. Het verloop van de procedure De NS heeft H. en de overige gedaagden ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. H. heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De overige gedaagden zijn noch in persoon, noch vertegenwoordigd door een procureur ter terechtzitting verschenen. De advocaat van de NS en de advocaat van H. hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zijn over en weer producties in het geding gebracht. Bij tussenvonnis van 14 september 2001 heeft de president beslist tot een voortzetting van de behandeling tijdens een bezichtiging ter plaatse, waarbij het gaat om de beoordeling van de actuele electrotechnische situatie en de daarmee verband houdende brandveiligheidssituatie in het seinhuis. Op 8 oktober 2001 hebben de president en de griffier de situatie ter plaatse in het bijzijn van partijen en hun wederzijdse raadslieden bezichtigd en heeft een voortgezette behandeling plaatsgevonden. De NS heeft zich daarbij doen vergezellen van de heer V., electrotechnisch deskundige bij de NS. Ten slotte hebben de NS en H. vonnis gevraagd. De verdere beoordeling van het geschil De president verwijst naar en voldhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 14 september 2001 is overwogen en beslist. Op zichzelf is duidelijk dat H. en de andere krakers zonder recht of titel in het seinhuis verblijven en dat de NS haar eigendomsrecht kan uitoefenen, maar het is de vraag of de NS dit middels een kort geding kan doen. Om een voorziening in kort geding te kunnen verkrijgen, vereist de wet (artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) dat de eiser bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Indien dat niet het geval is, zal de eiser zijn rechten moeten geldend maken in een gewone bodemprocedure. Een gewone bodemprocedure biedt meer rechtswaarborgen, maar vergt doorgaans ook meer tijd. Indien de gedaagde in een kort geding gemotiveerd betwist dat, zoals de wet het stelt, "uit hoofde van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist", dan zal de eiser dat aannemelijk moeten maken. Het door H. en de overige gedaagden gekraakte gedeelte van het seinhuis was al meer dan een jaar buiten gebruik en dit wijst dus niet bepaald op een spoedeisend belang van de NS bij bezitsherstel. De NS beroept zich ter onderbouwing van het door haar gestelde (spoedeisend) belang uitdrukkelijk op de gevaarzetting, die de kraakactie veroorzaakt. Haar aanvankelijk ingenomen standpunt, dat ook in het door H. en de overige gedaagden bewoonde gedeelte van het seinhuis sprake zou zijn van hoogspanning (krachtstroom), heeft zij bij de voortzetting van de behandeling verlaten. Daarvan is ook niet gebleken. Voor het overige heeft de NS haar stellingen gehandhaafd. H. heeft volhard in zijn betwisting dat er gevaarzetting zou zijn. Bij de bezichtiging ter plaatse van het seinhuis is -voor zover relevant- het volgende geconstateerd: Ten aanzien van de omgeving van het seinhuis en de ligging ten opzichte van het treinverkeer wordt vastgesteld dat het seinhuis door een hek van het overige deel van het emplacement is gescheiden, zodat er geen sprake is van vrije toegang tot het treinverkeer. Het seinhuis beschikt over twee toegangsdeuren. Eén deur leidt naar de relaisruimte, waar zich de nog in gebruik zijnde technische installaties bevinden. De andere deur leidt naar het gedeelte waarin H. en de overige gedaagden verblijven. Dit gedeelte van het seinhuis is als eerste bezocht. De deur biedt toegang tot een hal. Vanuit de hal gaat een trap naar de kelder en een trap naar de bovenverdieping. In de hal bevindt zich een meterkast van waaruit de electriciteitsvoorziening plaatsvindt voor dit gedeelte van het seinhuis. Het betreft hier een stroomvoorziening voor zogenaamd "huishoudelijk gebruik", waarbij geen krachtstroom wordt gebruikt. Vanuit de meterkast lopen geen leidingen rechtstreeks naar de relaisruimte. In de kelder van het seinhuis bevindt zich een verwarmingsinstallatie, die de warmtetoevoer verzorgt naar zowel de bovenverdieping als de relaisruimte van het seinhuis. Op de verwarmingsinstallatie bevindt zich een onderhoudskaart, waarop de laatste aantekening dateert uit 1999. De kelderruimte wordt als slaapruimte gebruikt door (in ieder geval) één persoon. Halverwege de trap naar de bovenverdieping van het seinhuis bevindt zich een kleine ruimte, die bereikbaar is via een kruipgat. In deze ruimte (hierna aan te duiden als: de kruipruimte) zijn grote bundels met kabels zichtbaar. Deze kabels lopen van de bovenverdieping van het seinhuis via deze kruipruimte naar de relaisruimte, die onder in het achterste gedeelte van het seinhuis is gesitueerd. Ook lopen er kabels vanuit de kruipruimte naar het dak; deze zijn ten behoeve van de airconditioning. Deze ruimte wordt in ieder geval door één persoon als slaapruimte gebruikt. De bovenverdieping van het seinhuis, de CVL-ruimte, dient als woonverblijf voor H. en -naar eigen zeggen- (tenminste) nog één bewoner. In de vloer van deze CVL-ruimte bevinden zich diverse luiken, die ter gelegenheid van de bezichtiging zijn geopend. Onder de luiken bevinden zich kleine ruimten. In een aantal ruimten zijn uiteinden te zien van de eerder genoemde kabelbundels, die via de kruipruimte naar de relaisruimte lopen. De kabels, die hier zichtbaar zijn, zijn ter hoogte van de bovenverdieping afgekoppeld (voorzien van kleine stekkertjes) en in sommige gevallen afgesneden. Sommige ruimten onder de luiken zijn (nagenoeg) leeg. Tot slot is de relaisruimte van het seinhuis bezocht. Deze ruimte wordt via een afzonderlijke ingang betreden. Op de buitendeur naar de relaisruimte zijn sporen van braak zichtbaar. Via een gang biedt een tweede deur toegang tot de relaisruimte zelf. Boven in deze ruimte zijn de kabelbundels te zien die vanaf de bovenverdieping via de kruipruimte naar de relaisruimte lopen. Deze kabels staan in verbinding met (een of meer) technische installaties in de relaisruimte. Bij het betreden van de relaisruimte wordt geconstateerd dat deze ruimte door middel van twee radiatoren wordt verwarmd. Deze radiatoren zijn niet voorzien van een aparte thermostaat. Voorts bevinden zich in de relaisruimte een aantal kasten en installaties. Het hangslot van de kast "Meters en materiaal" blijkt te zijn geforceerd. Naast deze kast bevindt zich een verdeelkast, bestemd voor de telerailverbinding tussen machinisten en treinleiding. Deze installatie is nog in gebruik. Ook staat er een oude beveiligingsinstallatie, die buiten dienst is, maar kennelijk nog wel onder spanning staat (110 Volt). Een aantal relais van deze oude installatie staat "aangetrokken" en sommige meters tonen electriciteitsverbruik aan. Voorts is er een 24-Volts klokbesturing, die nog werkt. Tot slot bevindt zich achter in de relaisruimte een kast waarin 3000 Volt hoogspanning binnenkomt, die daar wordt getransformeerd naar 110 Volt. Ook dit deel van de installatie is nog in bedrijf. Achter de relaisruimte bevindt zich nog een accuruimte ten behoeve van de installaties in de relaisruimte. Als toelichting op het bovenstaande heeft de heer V. verklaard dat er diverse gevaren schuilen in het verblijf van H. en de overige gedaagden in het seinhuis. Allereerst is V. er vrijwel zeker van dat er nog 24 Volt stroomspanning staat op een of meer kabels die lopen van de bovenverdieping van het seinhuis naar de relaisruimte. Hierdoor bestaat volgens V. een reëel gevaar voor kortsluiting. Als gevolg van kortsluiting kan zich hitte ontwikkelen, waardoor er brand kan ontstaan. Dit kan vervolgens overslaan naar de relaisruimte, waar hoogspanning (krachtstroom) wordt aangewend. Indien de hoogspanning wegvalt, zal onder andere het baanvak Nijmegen-Venlo zonder stroom komen. Dit betekent niet alleen dat het treinverkeer op dit traject gestremd wordt, maar dat ook het overige treinverkeer daarvan ernstige hinder zal ondervinden. Ook bestaat er volgens V. gevaar dat er vocht/vloeistof lekt in de luiken waarin de kabelbundels liggen. Dit vocht zou vervolgens via de kabels (doorslag) in de relaisruimte kunnen komen, waardoor onder meer kortsluiting kan optreden. Tot slot wijst V. op de noodzaak van de verwarming in de relaisruimte, die moet voorkomen dat er vocht of condensvorming optreedt, als gevolg waarvan ook weer kortsluiting in de technische installaties kan optreden. De verwarmingsinstallatie moet bovendien twee keer per jaar worden gecontroleerd door de technische dienst, aldus V.. Hoewel de aanwezigheid van hoogspanning in de relaisruimte niet wordt weersproken, betwist H. uitdrukkelijk dat er sprake zou zijn van enig gevaar voor kortsluiting. Nog daargelaten dat hij de kans dat er nog stroomspanning staat op een of meer kabels in de kabelbundels uiterst onwaarschijnlijk acht, is er volgens hem geen enkel risico voor vocht (lekkage) dat -via de kabels- in de relaisruimte schade zou kunnen veroorzaken. Ten aanzien van de verwarming van de relaisruimte, voert H. aan dat, toen hij zijn intrek nam in het seinhuis, de verwarmingsinstallatie niet aan stond. Deze heeft hij zelf aangezet. Als de verwarming van zodanig groot belang is als de NS stelt, dan zou het voor de hand hebben gelegen dat de verwarmingsinstallatie zou hebben aangestaan. Van regelmatig (noodzakelijk) onderhoud is volgens H. geen sprake, nu getuige de onderhoudskaart op de installatie de laatste controle in 1999 heeft plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande is de president voorshands van oordeel dat, in aanvulling op het uitgangspunt dat H. en de overige gedaagden in beginsel zonder recht of titel in het seinhuis verblijven, er tevens gevaren kleven aan hun verblijf daar. Hoewel de mogelijkheid dat er nog spanning staat op sommige van de kabels die van het gekraakte gedeelte naar de relaisruimte lopen door H. wordt betwist, wordt die mogelijkheid toch reëel geacht. Weliswaar zijn de kabels, die boven onder de vloer van de CVL-ruimte te zien zijn, aan die zijde afgekoppeld, maar het is lang niet zeker dat dat alle kabels zijn en feit blijft dat de oude, buiten bedrijf gestelde, installaties in de relaisruimte, waar de (meeste van die) kabels naar toe lijken te lopen, gedeeltelijk nog onder spanning blijken te staan. Dit wijst er op dat de stroomcircuits van de relaisruimte en het gekraakte gedeelte van het seinhuis (nog) niet volledig gescheiden zijn. Het is voorshands geoordeeld geenszins denkbeeldig dat door sluiting in het gekraakte gedeelte tengevolge van bijvoorbeeld wateroverlast of door onoordeelkundige omgang met de wirwar van kabels in dat gedeelte, storing, kortsluiting, oververhitting of zelfs brand zal ontstaan in de relaisruimte, waar 3000 Volt wordt getransformeerd en waar zich voor het treinverkeer essentiële apparatuur bevindt. Dat levert levensgevaar op voor de krakers zelf en ernstige risico's in de vorm van hinder en vertraging voor het algemene treinverkeer. Daar komt bij dat de NS ingeval van een storing of calamiteit ook onverwijld toegang zal moeten kunnen hebben tot het gekraakte gedeelte van het seinhuis, om daar de stroomvoorziening te herstellen danwel af te sluiten, al naar gelang noodzakelijk is. Ook de verwarmingsinstallatie ten behoeve van de relaisruimte wordt in dit kader van belang geacht. Afgezien van de vraag wanneer de installatie voor het laatst is gecontroleerd, is het belang van de werking ervan ter voorkoming van vocht of condensvorming in de relaisruimte door de NS voldoende aannemelijk gemaakt. Ingeval van storing en/of onderhoud dient de ruimte waarin de verwarmingsinstallatie zich bevindt dan ook direct toegankelijk te zijn. Deze ruimte bevindt zich echter in het gedeelte van het seinhuis waar H. en de overige gedaagden verblijven, tot welk gedeelte NS-personeelsleden thans geen toegang hebben. Ten slotte wordt gewezen op het sabotagegevaar. Weliswaar bestaan geen concrete aanwijzingen dat de braaksporen op de toegangsdeur van de relaisruimte aan H. en de overige gedaagden zijn toe te rekenen, maar wel aannemelijk is dat hun gebruik van het gekraakte gedeelte het personeel van de NS kan hinderen in de uitoefening van toezicht op en/of deugdelijke afsluiting van het seinhuis in zijn geheel. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de NS tot ontruiming voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat er aanleiding is aan H. en de overige gedaagden daarvoor een langere termijn te gunnen dan is gevorderd. Ook de machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm zal worden toegewezen met inbegrip van de gevorderde bepaling in de zin van art. 557a lid 3 Rv. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen H. en de overige gedaagden in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De beslissing De president, rechtdoende in kort geding, veroordeelt H. en de overige gedaagden binnen twee weken na betekening van dit vonnis het seinhuis, dat zich bevindt bij kilometer 18.060 op het emplacement Nijmegen, nabij de dr. Jan Berendstraat te Nijmegen, met alle daarin aanwezige zaken, voor zover die geen eigendom van de NS zijn, te verlaten en te ontruimen en voorts verlaten en ontruimd te houden; geeft machtiging tot tenuitvoerlegging van voormelde veroordeling zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie; bepaalt dat dit vonnis gedurende één jaar na het wijzen daarvan ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in het seinhuis bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet; veroordeelt H. en de overige gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser bepaald op f. 1.550,= voor salaris en op f. 540,53 voor verschotten (f. 400,= wegens griffierecht en f. 140,53 wegens het exploit van dagvaarding); verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; weigert het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2001 in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.