Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4946

Datum uitspraak2001-10-29
Datum gepubliceerd2001-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001423-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Namens verdachte is gesteld dat de verbalisanten de woning van verdachte onrechtmatig zijn binnen getreden en derhalve het in het verlengde van deze onrechtmatige binnentreding verkregen bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten.


Uitspraak

Parketnummer: 21-001423-01 Uitspraak dd.: 29 oktober 2001 TEGENSPRAAK GERECHTSHOF TE ARNHEM meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Groningen van 4 januari 1999 in de strafzaak tegen [NAAM], geboren te [PLAATS] in het jaar 1968, wonende te [ADRES]. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 oktober 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Omvang van het hoger beroep De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 maart 2000 opgegeven dat de officier van justitie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 telastegelegde werd veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van de officier van justitie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 telastegelegde werd vrijgesproken. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, zodat dit vonnis in zoverre behoort te worden vernietigd en in zoverre opnieuw moet worden rechtgedaan. De telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Verweer Namens verdachte is gesteld dat de verbalisanten de woning van verdachte onrechtmatig zijn binnen getreden en derhalve het in het verlengde van deze onrechtmatige binnentreding verkregen bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt: Op 21 mei 1998 werd door een onbekende man telefonisch aan verbalisant Hoekstra medegedeeld dat er zich in de woning aan de [ADRES] te [PLAATS] een hennepkwekerij zou bevinden. Tevens werd de verbalisant medegedeeld dat het pand niet zou worden bewoond en dat de kwekers slechts af en toe aanwezig zouden zijn. Op 22 mei 1998 zijn de verbalisanten Vink en Hoekstra naar het betreffende pand gegaan. Ze zagen dat het een boerderijtje betrof. Voorts relateren de verbalisanten dat zij, terwijl zij rond de woning liepen, zagen dat diverse gordijnen waren gesloten. Vervolgens hebben zij hun aanwezigheid kenbaar gemaakt door luid te schreeuwen en op de deur en de ramen te kloppen. Hierop werd niet gereageerd, waarna de verbalisanten het pand hebben betreden. De verbalisanten waren niet in het bezit van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. Uit het dossier blijkt dat verdachte sinds 2 juli 1993 inschreven staat op het adres [ADRES] te [PLAATS]. Ook ten tijde van de tweede behandeling in hoger beroep staat verdachte nog op dit adres ingeschreven. Voorts bevindt zich in het dossier een verklaring van medeverdachte [NAAM] inhoudende dat hij de woning voor f 600,-- per maand aan verdachte verhuurt. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het betreffende pand ten tijde van de gewraakte binnentreding geen dienst deed als woning of feitelijk niet als zodanig werd gebruikt. Dergelijke aanwijzingen zijn ook niet gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting van dit hof. Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld is het hof van oordeel dat het betreffende pand ten tijde van de binnentreding op 22 mei 1998 als woning diende te gelden. Ter terechtzitting van dit hof op 15 oktober 2001 heeft verdachte verklaard dat de agenten nadat zij het pand waren binnen gegaan in een hal uitkwamen met een aantal binnendeuren, in welke hal zich een kapstok bevond. Voorts heeft verdachte verklaard dat de hennepkwekerij zich bevond op de bovenverdieping van het pand. Teneinde bij de trap naar de bovenverdieping te komen moesten de verbalisanten door de woonkamer. Tevens heeft verdachte verklaard dat het pand volledig was ingericht als woning. De verbalisanten omschrijven in hun proces-verbaal het betreffende pand ook als een woning. Noch uit het dossier, noch uit de verklaring van de verbalisanten Vink en Hoekstra, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden op 13 maart 2000, volgt dat de verbalisanten op grond van de wijze waarop het pand zich aandiende en hetgeen hen overigens over het pand bekend was, dan wel kon zijn, redelijkerwijs mochten aannemen dat er van een woning geen sprake was, en zij derhalve het pand zonder machtiging daartoe mochten binnentreden. Het hof laat hierbij in het bijzonder meewegen dat de mededeling dat het pand niet werd bewoond, afkomstig was van een onbekende en het feit dat verbalisanten dit kennelijk niet nader hebben onderzocht. Het hof is van oordeel dat het binnentreden van de woning onrechtmatig was en het daaruit voortvloeiende bewijs in gevolge het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu verbalisanten naar het oordeel van het hof in ieder geval na binnentreding geconstateerd moeten hebben in een woning te zijn binnengekomen en desondanks verder de woning zijn binnengegaan en via de woonkamer de bovenverdieping hebben betreden, acht het hof een andere minder vergaande sanctie op het geconstateerde vormverzuim niet op zijn plaats. Vrijspraak Gelet op hetgeen hierboven is vermeld omtrent de rechtmatigheid van de binnentreding in de woning van verdachte op 22 mei 1998 en de uitsluiting van het daaruit voortvloeiende bewijs dient verdachte van het onder 1 telastegelegde te worden vrijgesproken nu overigens geen bewijsmiddelen aanwezig zijn. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Aldus gewezen door mr Van Kuijck, voorzitter, mrs De Vries en Buruma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier, en op 29 oktober 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.