
Jurisprudentie
AD5020
Datum uitspraak2001-08-22
Datum gepubliceerd2001-11-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers99/3519 AAW/WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers99/3519 AAW/WAO
Statusgepubliceerd
Uitspraak
99/3519 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant
en
[A.], wonende te [B.], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 2 december 1997 heeft appellant de uitkering van gedaagde ingevolge de Algemene Arbeidsonge- schiktheidswet (AAW), welke was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 januari 1998 ingetrokken en de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), eveneens berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van gelijke datum herzien en vastgesteld naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij het thans bestreden besluit van 20 april 1998.
Bij uitspraak van 2 juni 1999 heeft de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar het beroep tegen het besluit van 20 april 1998 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
In hoger beroep heeft appellant op de bij aanvullend beroepschrift van 13 december 1999 aangevoerde gronden gevorderd de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en het inleidende beroep ongegrond te verklaren.
De gemachtigde van gedaagde heeft enige stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend bij faxbericht van
16 februari 2000.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 11 juli 2001. Appellant is daar verschenen bij gemachtigde
mr. I.F. Pardaan, werkzaam bij Gak Nederland B.V. Gedaagde is verschenen bij gemachtigde mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar.
II. MOTIVERING
Bij de onderhavige herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) is in aanmerking genomen dat gedaagde is geboren op 1 januari 1950. Dit is kennelijk de datum die in de door gedaagde bij zijn komst naar Nederland in 1972 geproduceerde bescheiden voorkwam en toen als zijn geboortedatum in de Nederlandse registers is geregistreerd.
Bij de voorbereiding van de hier aan de orde zijnde besluiten heeft gedaagde een vonnis overgelegd, gedateerd
25 december 1996, van de arrondissementsrechtbank te Acipayan (Turkije), waarbij gedaagdes geboortedatum is gewijzigd van 1 januari 1950 in 1 januari 1945. Gedaagde heeft zich hierop beroepen, stellende dat gezien zijn (gecorrigeerde) leeftijd pas in oktober 2000 de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid aan de orde zou zijn. Appellant heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van deze Raad (RSV 1988/244 en 1989/194) dit verzoek naast zich neergelegd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat voormelde jurisprudentie niet (volledig) in de pas loopt met een nadien verschenen arrest van het Hof van Justitie van de EG d.d. 2 december 1997 inzake Dafeki (Jur. I-6761 e.v.), betreffende de betekenis van een Griekse rechterlijke uitspraak strekkende tot wijziging van de geboortedatum jegens de autoriteiten van andere EG-lidstaten, en heeft op die grond het bestreden besluit als strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
In hoger beroep heeft appellant uiteengezet dat genoemd arrest van het Hof van Justitie niet zonder meer kan worden toegepast in de situatie waarin het gaat om een Turkse (niet-EG) onderdaan en een vonnis van een Turkse rechter; dat het arrest is gebaseerd op het recht van vrij verkeer van werknemers (binnen de EG) en, uitdrukkelijk, niet op het verbod van discriminatie naar nationaliteit; en dat het vrij verkeer van werknemers tussen Turkije en de EG, en van Turkse werknemers binnen de EG, nog niet in het kader van de Associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije tot stand is gebracht.
Ter zitting van de Raad is in dit verband voorts nog gewezen op het inmiddels gewezen arrest van het Hof van Justitie
d.d. 14 maart 2000 inzake Kocak en Ors (RSV 2000/253 en USZ 2000/98) betreffende de uitleg van artikel 3 van Besluit 3/80 van de Associatieraad EG-Turkije.
De Raad overweegt dat gedaagde blijkens de gedingstukken zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij, blijkens een mededeling van zijn gemachtigde ter zitting van de Raad, in de Nederlandse bevolkingsadministratie nog immer als geboren op 1 januari 1950 geregistreerd staat. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand om bij de toepassing van Nederlandse rechtsregels op gedaagde van een andere geboortedatum uit te gaan dan die welke in de Nederlandse registers is opgenomen. De Raad wijst er daarbij op dat aan het arrest van het Hof van Justitie van de EG d.d. 11 november 1999 inzake Mesbah (RSV 2000/55) argumenten kunnen worden ontleend om aan gedaagde een beroep op het in het kader van de associatie tussen de EG en Turkije tot stand gekomen Besluit 3/80 -al aangenomen dat een dergelijk beroep in het onderhavige geval tot het door gedaagde beoogde resultaat zou kunnen leiden- te ontzeggen.
Het oordeel van de rechtbank kan derhalve geen stand houden.
De door appellant uitgevoerde schatting, leidend tot een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 15 tot 25%, stuit bij de Raad niet op bedenkingen, zodat hij, mede in aanmerking genomen het verzoek van gedaagdes gemachtigde, geen aanleiding ziet de zaak naar de rechtbank terug te wijzen.
Met de door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 november 1997 geselecteerde functies moet het loonverlies van gedaagde ten opzichte van het inkomen uit zijn vroegere werk als schoonmaker van treinstellen op 20% worden geschat. Er zijn geen aanwijzingen dat gedaagde in medisch opzicht niet in staat zou zijn bedoelde functies uit te voeren. Met zijn duizeligheidsklachten is in voldoende mate rekening gehouden. De psychische klachten zijn, naar uit de stukken blijkt, in de loop van 1998 gerecidiveerd en hebben, naar de Raad aanneemt, mede geleid tot herziening van gedaagdes arbeidsongeschiktheid per 13 november 1998 naar 80 tot 100%.
De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het inleidende beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het in eerste aanleg ingestelde beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. N.J. Haverkamp als voorzitter en mr. F.P Zwart en mr. M.S.E.Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) M.F. van Moorst.
BZB