Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5139

Datum uitspraak2001-10-10
Datum gepubliceerd2001-11-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersKl. 00.0105
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof verleent de door de officier van justitie gevraagde bewilliging in het door hem doen uitgaan van een kennisgeving niet verdere vervolging.


Uitspraak

Kl. 00.0105 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2001 inzake het verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht aan het gerechtshof, om te bewilligen in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan: [verdachte 1], gevestigd te [plaats] en [verdachte 2], [verdachte 3], en [verdachte 4], allen domicilie kiezende te [woonplaats] wegens dood door schuld. De feitelijke gang van zaken. Op 8 november 1998 heeft [klager] aangifte gedaan van dood door schuld, beweerdelijk gepleegd door [verdachten]. Op 1 maart 2000 is door de officier van justitie aan [klager] bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat [verdachten] onterecht als verdachte zijn aangemerkt. Hierop heeft [klager] op 12 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 mei 2000, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 25 september 2000 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 15 januari 2001 heeft het hof het beklag gegrond verklaard en de vervolging van [verdachten] bevolen. Tevens heeft het hof de officier van justitie de last gegeven de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. Op 27 juni 2001 heeft de hoofdofficier van justitie het hof verzocht te bewilligen in het verstrekken van een kennisgeving niet-verdere vervolging aan [verdachten]. Op 29 juni 2001 heeft de advocaat-generaal in een schriftelijk advies het hof geraden de gevraagde bewilliging te verlenen. Op 12 september 2001 is dit bewilligingsverzoek in raadkamer in bijzijn van [klager] en zijn advocaat behandeld. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. De beoordeling. Het hof heeft in de beschikking van 15 januari 2001 overwogen dat een vervolging van [verdachten] slechts succesvol zou kunnen zijn indien voldoende vast zou komen te staan dat de moeder van [klager] na het weekend is te komen overlijden. Gelet op de uitkomsten van het gerechtelijk vooronderzoek, waarbij dr. R. Visser, arts-patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, in zijn rapport d.d. 24 april 2001 concludeert dat het tijdstip van overlijden ligt op "vermoedelijk tenminste circa 2 tot circa 3-4 dagen" voor het constateren van de dood van de moeder van [klager] en zijn daaraan verbonden precisering dat een tijdstip van overlijden van bijvoorbeeld vijf dagen voor het constateren van het overlijden "niet met zekerheid uit te sluiten" valt acht het hof een succesvolle vervolging van [verdachten] niet mogelijk. Op basis van deze uitkomsten immers kan niet worden geconcludeerd dat bewezen is te achten dat de moeder van [klager] na het weekend is overleden. Zijdens [klager] is verzocht om het uitvoeren van een contra-expertise op de conclusies uit het rapport dr. Visser. Gelet op de stelling van dr. Visser in dat rapport, dat "lichaamstemperatuurmeeting de meest aangewezen methode" is om een nauwkeurigere bepaling van het tijdstip van overlijden te komen en gelet op het feit dat in het onderhavige geval destijds geen lichaamstemperatuur is opgenomen acht het hof het zeer onwaarschijnlijk dat een door klager verzochte contra-expertise nog enig ander licht op de zaak zal werpen. In dit verband merkt het hof nog op dat naar aanleiding van vragen zijdens [klager] door de rechter-commissaris aan dr. Visser nog om aanvullende informatie is verzocht en dat dr. Visser naar oordeel van het hof deze vraagpunten afdoende heeft behandeld, zodat niet gesteld kan worden dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Gelet op het voorstaande dient de gevraagde bewilliging te worden verleend. De beslissing. Het hof verleent de door de officier van justitie gevraagde bewilliging in het door hem doen uitgaan van een kennisgeving niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid van het Wetboek van Strafvordering aan [verdachten] Aldus gegeven door mr. Jurgens, als voorzitter, mrs. Quaadvliet en Van der Eerden, als raadsheer, in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier, op 10 oktober 2001.