Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5231

Datum uitspraak2001-12-18
Datum gepubliceerd2002-06-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00384/01 B
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Mr Jörg Nr.00384/01 B Parket, 9 oktober 2001 Conclusie inzake: [klager] 1. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 21 december 2000 het klaagschrift van verzoeker tegen inbeslagname van een duur horloge ongegrond verklaard. 2. Klager is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal conform de wettelijke eis van art. 552a, vijfde lid, Sv in het openbaar gehoord; een dergelijk verhoor behoort volgens ditzelfde artikel in raadkamer en niet ter terechtzitting te geschieden. Ik neem aan dat de vermelding in het proces-verbaal dat het verhoor ter terechtzitting plaats vond, een misslag is. 3. Namens verzoeker heeft mr Van Laake, advocaat te Mill, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. 4. Het middel klaagt dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Het horloge zou aan verzoeker en niet aan zijn broer, [verdachte], toebehoren, onder wie het horloge in beslag was genomen. De rechtbank had derhalve dienen te motiveren waarom afgifte aan verzoeker niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. 5. De officier van Justitie heeft zich tegen teruggave verzet, stellende dat het horloge niet aan klager, maar aan verdachte [verdachte] toebehoort; hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de door klager overgelegde commissiebon geantedateerd was, hetgeen onweersproken is gebleven. 6. De rechtbank heeft als volgt overwogen: "Het vermoeden dat verdachte ([verdachte], NJ) als drager van het horloge de eigenaar is, is niet door overlegging van een geantedateerde commissiebon op naam van klager weerlegd. Klager heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden dat verdachte ([verdachte], NJ) het horloge in zijn bezit had; enerzijds heeft klager aangevoerd dat verdachte ([verdachte], NJ) een koper wist voor het horloge en anderzijds zou verdachte ([verdachte], NJ) het horloge gewoon hebben mogen lenen omdat hij het mooi vond. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast, dat het belang van strafvordering, met name de bewaring van het recht tot verhaal voor een eventueel aan verdachte [verdachte] op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag." 7. Het oordeel van de rechtbank dat niet is weerlegd het vermoeden dat niet klager maar verdachte [verdachte] eigenaar van het horloge is, en dat gelet hierop het belang van strafvordering, met name de bewaring van het recht tot verhaal, zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van wat de rechtbank daartoe overwoog (cf HR 9 januari 1996, NJ 1998, 591 m.nt. Sch, r.o. 7.2). Het middel faalt. 8. Ambtshalve heb ik geen gronden tot vernietiging van de bestreden beslissing aanwezig gevonden. 9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

18 december 2001 Strafkamer nr. 00384/01 B Ats/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van deArrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 december 2000, nummer 01/045147-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven horloge. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. J.A.J.M.I. van Laake, advocaat te Mill, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank het klaagschrift ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, ongegrond heeft verklaard. Het middel voert daartoe aan dat het inbeslaggenomen horloge aan klager in eigendom toebehoort, en niet aan zijn broer, de verdachte [verdachte], onder wie het horloge in beslag is genomen. 3.2. In het onderhavige geval is op de voet van art. 94a Sv beslag gelegd onder de verdachte. De derde die zich daartegen keert, is in zijn beklag ontvankelijk, indien hij stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp. De rechter die over dit beklag heeft te oordelen zal, indien hij van oordeel is dat zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt, teruggave van het voorwerp aan deze moeten gelasten, ook indien overigens aan alle voorwaarden voor beslaglegging op de voet van art. 94a Sv is voldaan (vlg. HR 31 maart 1998, NJ 1998, 575). 3.3. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen: "Het vermoeden dat verdachte als drager van het horloge de eigenaar is, is niet door overlegging van een geantedateerde commissiebon op naam van klager weerlegd. Klager heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden dat verdachte het horloge in zijn bezit had: enerzijds heeft klager aangevoerd dat verdachte een koper wist voor het horloge en anderzijds zou verdachte het horloge gewoon hebben mogen lenen omdat hij het mooi vond. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast, dat het belang van strafvordering, met name de bewaring van het recht tot verhaal voor een eventueel aan verdachte [verdachte] op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag." 3.4. In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat zich hier niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Aldus heeft de Rechtbank de juiste maatstaf toegepast, terwijl zij haar beslissing toereikend heeft gemotiveerd. 3.5. Het middel faalt derhalve. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2001.