Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5243

Datum uitspraak2001-03-08
Datum gepubliceerd2002-06-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 00/542 WW44 V01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR BESTUURSRECHT ENKELVOUDIGE KAMER Reg.nr.: AWB 00/542 WW44 V01 U I T S P R A A K inzake het geschil tussen A, wonende te B, eiser, en Burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren, verweerders. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerders hebben bij besluit van 2 mei 2000 het door eiser tegen de besluiten van 17 augustus 1999 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep doen instellen. Eiser vordert vernietiging van de beslissing, een verklaring voor recht dat de gevraagde bouwvergunningen van rechtswege zijn verleend dan wel verlening van deze vergunningen, alsmede veroordeling van verweerders in de proceskosten en griffierecht. Verweerders hebben stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben de beschikking gekregen over de gedingstukken. De rechtbank heeft beslist dat de zaak versneld zal worden behandeld. Dit is niet geschied totdat de zaak op 7 februari 2001 is toebedeeld aan de enkelvoudige kamer om het vooronderzoek te doen. Deze kamer heeft op 9 februari 2001 het vooronderzoek gesloten en heeft de verdere behandeling van het beroep verwezen naar een zitting van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken. De griffier heeft partijen uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder mededeling van plaats en tijdstip van de zitting. Het beroep is behandeld ter zitting van 1 maart 2001. Eiser, daartoe opgeroepen, is in persoon verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.A. Schepel, advocaat te Almere, en W. Haan, medegemachtigde. Voor verweerders is verschenen drs. M.E. Sikkema, ambtenaar van de gemeente Slochteren. Partijen hebben hun standpunt uiteengezet en desgevraagd nadere inlichtingen verschaft. 2. Rechtsoverwegingen De rechtbank legt de volgende feiten aan haar beslissing ten grondslag. Voorzover nodig waardeert de rechtbank die feiten. Eiser heeft op 16 juli 1999 drie aanvragen ingediend bij verweerders. Deze aanvragen waren er op gericht een bouwvergunning in de zin van de Woningwet te verkrijgen voor de middels die aanvragen ingediende bouwplannen. Deze aanvragen waren volgens verweerders onduidelijk, omdat deze ten onrechte niet waren voorzien van een voldoende omschrijving van het beoogde gebruik van de bouwwerken. Voorts was volgens verweerders sprake van bouwplannen, waarvoor een vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer vereist was. Omdat deze vergunningen ontbraken en ook niet waren aangevraagd, waren de aanvragen volgens verweerders onvolledig. Na overleg met ambtenaren van de gemeente Slochteren heeft eiser op 12 augustus 1999 ingediend: - gewijzigde tekeningen van de bouwplannen; - een bedrijfsplan met het voorgenomen gebruik; - een melding ingevolge de Wet Milieubeheer voor ieder bedrijf dat ingevolge de bouwplannen zou verrijzen. Verweerders hebben deze stukken uiteindelijk beschouwd als niet relevant en hebben beslist op de aanvragen van 16 juli 1999. Dit besluit wordt door eiser bestreden. Eiser heeft daarbij aangegeven geen belang te hebben bij een beslissing van de rechtbank op die aanvragen, als hij reeds van rechtswege over de door hem gevraagde bouwvergunningen beschikt. De rechtbank is met verweerders van oordeel dat door de indiening van de stukken op 12 augustus 1999 feitelijk de grondslag van de aanvragen van 16 juli 1999 is verlaten, ook al zou eiser dat niet bedoeld hebben. Deze stukken beperken zich niet tot het wegnemen van onduidelijkheid en/of het aanvullen van de aanvragen met een wettelijk vereiste vergunning, maar wijzigen de bouwplannen ingrijpend. Dat sprake is van een ingrijpende wijziging is niet alleen gelegen in het feit dat alle op te richten bouwwerken anders gesitueerd worden op de kavels, maar ook in het feit dat met de wijzigingen wordt beoogd het bouwen niet vergunningplichtig in de zin van de Wet Milieubeheer te doen zijn (vgl. onder meer ARRvS 6 januari 1984, A313280). Uit evengenoemde uitspraak en uit de daarna gevormde rechtspraak van de Raad van State (o.m. 14 maart 1997, R03935924) vloeit voort dat een dergelijke wijziging gezien moet worden als een nieuwe aanvraag. Dat sprake is van -mogelijke- toepasselijkheid van artikel 47 Woningwet op de voorgaande aanvraag, staat daar niet aan in de weg (ARRvS 4 juli 1996, Gst. 1997/7053, nr. 8). De rechtbank stelt vast dat verweerders de beslissing op de op 12 augustus 1999 ingediende aanvragen binnen 13 weken na deze dag moesten nemen en dat zij deze termijn niet hebben verlengd (artikel 46, eerste en tweede lid, Woningwet). De rechtbank stelt vast dat de bij de aanvragen ingediende bouwplannen niet strijdig zijn met het bestemmingsplan dat van toepassing is op deze plannen. De rechtbank stelt ten slotte vast dat verweerders nimmer een beslissing hebben genomen op de aanvragen. Deze vaststellingen leiden tot de conclusie dat het vierde lid van artikel 46 Woningwet tot gevolg heeft dat de op 12 augustus 1999 gevraagde bouwvergunningen op 12 november 1999 van rechtswege zijn verleend. Deze verleningen van de bouwvergunningen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zijn ingevolge de artikelen 8:1 jo. 7:1 Awb vatbaar voor bezwaar. Mede gezien de door de rechtbank genomen beslissing, is dit voor de rechtbank aanleiding verweerders er op te wijzen dat ingevolge artikel 8:80 Awb de onderhavige uitspraak door verweerders bekend moet worden gemaakt op de wijze als geldt voor verleende bouwvergunningen. Omdat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds beschikte over de door hem verlangde bouwvergunningen, hadden verweerders zijn bezwaar tegen de besluiten van 17 augustus 1999 niet-ontvankelijk moeten verklaren wegens verlies van belang bij het bezwaar. Ingevolge rechtspraak van de ARRvS dient de rechtbank dit alsnog ambtshalve te doen. Omdat eiser beroep heeft moeten instellen om rechtens te doen vaststaan dat hij over van rechtswege verleende bouwvergunningen beschikte (verweerders hebben niet positief geantwoord op het daartoe strekkende schrijven van eiser), en het bestreden besluit in verband hiermee wordt vernietigd, zal de rechtbank tevens een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoogte daarvan is gemotiveerd in de bijlage bij deze uitspraak. Daarbij is het gewicht van de zaak gesteld op zwaar. 3. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer: RECHT DOENDE - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 2 mei 2000; - verklaart het bezwaar van eiser tegen de besluiten van verweerders van 17 augustus 1999 niet-ontvankelijk; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerders in de proceskosten ten bedrage van 2.215,96; - wijst de gemeente Slochteren aan als rechtspersoon die dit bedrag, alsmede het door eiser betaalde griffierecht van 225,- dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. A.H.J. Lennaerts, rechter, en in het openbaar door hem uitgesproken op 8 maart 2001 in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden, griffier. de griffier, wnd. de rechter Partijen en andere belanghebbenden kunnen binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, door inzending van een beroepschrift binnen voormelde termijn. Afschrift verzonden op: 8 maart 2001 Bijlage: Staat van kosten typ: fz