Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5346

Datum uitspraak2001-06-29
Datum gepubliceerd2001-11-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/24554 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / kennisgeving / schadevergoeding. Verzoeker, van Franse nationaliteit, is op 15 april 2001 in bewaring gesteld. De kennisgeving heeft de rechtbank nimmer bereikt. Eerst op 1 juni 2001 is deze omissie opgemerkt, waarna de bewaring op 5 juni 2001 is opgeheven. Op 11 juni 2001 is een verzoek om schadevergoeding ingediend. Strikte lezing van artikel 106 Vw 2000 zou met zich brengen dat de rechtbank niet bevoegd zou zijn kennis te nemen van het verzoek. Nu de wetgever evenwel met artikel 106 Vw 2000 een zelfde toepassing heeft beoogd als met artikel 34j Vw is de rechtbank van oordeel dat artikel 106 Vw 2000 eveneens ruim geïnterpreteerd dient te worden, zodat de rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Verzoeker komt een bedrag toe van 40 x fl. 150,- voor de ten onrechte in het huis van bewaring doorgebracht dagen. Verzoeker heeft extra compensatie geëist in die zin dat hem fl. 5.000,- immateriële schadevergoeding dient toegekend te worden. Verweerder heeft de plicht de rechtmatigheid van een opgelegde maatregel van bewaring ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen. Nu verweerder deze plicht niet is nagekomen heeft verweerder verzoeker geschaad in zijn rechtens te erkennen belang van toegang tot de rechter. De rechtbank is evenwel van mening dat verzoeker met deze vaststelling voldoende is gecompenseerd.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/24554 VRONTO UITSPRAAK op het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1979, van Franse nationaliteit, gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn advocaat te Made. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 15 april 2001 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel is op 5 juni 2001 opgeheven. 1.2 Verzoeker heeft op 11 juni 2001 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoeker doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 22 juni 2001. Namens verzoeker is zijn raadsman verschenen. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen G. Klaucke. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 Verzoeker heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen. 2.2 Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding voorzover het een bedrag van fl. 6.000,- te boven gaat. 2.3 De rechtbank is gebleken dat eiser op 15 april 2001 in vreemdelingenbewaring is gesteld. Op 18 april 2001 zou er door verweerder aan de rechtbank een kennisgeving moeten zijn verzonden. Deze kennisgeving heeft de rechtbank evenwel nimmer bereikt. Eerst nadat verzoeker zich gemeld had bij het Buro voor Rechtshulp te Groningen op 1 juni 2001 is deze fout opgemerkt. Op 5 juni 2001 is de maatregel van bewaring opgeheven. 2.4 Ingevolge artikel 106 Vw2000 kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven. Strikte lezing van artikel 106 Vw2000 brengt derhalve met zich dat de rechtbank in een situatie als deze alleen dan bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om toekenning van schadevergoeding als het onderliggende verzoek om opheffing van de maatregel van bewaring bij de rechtbank in behandeling is. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de kennisgeving de rechtbank nimmer heeft bereikt. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat er bij de rechtbank nimmer een verzoek om opheffing van de maatregel van bewaring aanhangig is gemaakt. In onderhavige zaak zou voornoemde, strikte lezing met zich brengen dat de rechtbank niet bevoegd zou zijn kennis te nemen van het verzoek. De rechtbank stelt evenwel vast dat artikel 106 Vw2000 -behoudens een hier niet ter zake doende uitzondering- overeenkomt met artikel 34j Vw. Omtrent de toepassing van dat artikel heeft de (toenmalige) Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken (REK) op 2 november 1995 (REK 1995/19) overwogen dat de rechtbank wel bevoegd is kennis te nemen van een verzoek om toekenning van schadevergoeding indien dit verzoek niet gepaard gaat met een beroep tegen een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming. De REK heeft overwogen dat het verzoek om schadevergoeding mede aangemerkt moet worden als een beroep tegen de maatregel van bewaring. Het belang van de vreemdeling bij het instellen van beroep nadat de bewaring reeds is opgeheven, is gelegen in de vaststelling of en in hoeverre de bewaring rechtmatig is geweest en of er bij onrechtmatigheid van de maatregel sprake kan zijn van schadevergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw. Het beroep moet dan ook geacht worden gericht te zijn tegen het besluit van verweerder de maatregel niet eerder te beëindigen en bij de beëindiging geen schadevergoeding toe te kennen. Sinds voornoemde uitspraak van de REK heeft zich in de -algemeen bestuursrechtelijke- jurisprudentie een ontwikkeling voorgedaan met betrekking tot het leerstuk van de zelfstandige schadebesluiten. Hierdoor komt aan het door de REK bedoelde belang van de vreemdeling een ander -minder groot- gewicht toe. Niettemin heeft deze jurisprudentiële ontwikkeling geen wijziging gebracht in de jurisprudentie van de rechtbank met betrekking tot artikel 34j Vw. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw2000 zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de wetgever van deze jurisprudentie afstand wenst te nemen. Integendeel, uit de Nota naar aanleiding van het verslag TK 26732, nr. 7, blijkt dat het voorgestelde artikel 103 Ontwerp NVw (het huidige artikel 106 Vw2000) een bijzondere en exclusieve bevoegdheid vestigt voor de vreemdelingenrechter ten aanzien van de schadevergoeding ter zake van de onrechtmatige inbewaringstelling van een vreemdeling. Nu de wetgever gezien het voorgaande met artikel 106 Vw2000 een zelfde toepassing heeft beoogd als met artikel 34j Vw is de rechtbank van oordeel dat artikel 106 Vw2000 eveneens ruim geïnterpreteerd dient te worden. Derhalve acht de rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek. 2.5 De rechtbank is met partijen van oordeel dat de bewaring van verzoeker in elk geval in de periode van 25 april 2001 (tien dagen na zijn inbewaringstelling) tot de opheffing van de maatregel van bewaring op 5 juni 2001 onrechtmatig is geweest. In verband hiermee komt eiser een bedrag toe van 40 x fl. 150,- voor de ten onrechte in het Huis van Bewaring doorgebrachte dagen, in totaal fl. 6.000,-. 2.6 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een zo bijzondere situatie dat niet kan worden volstaan met uitsluitend deze schadevergoeding. Door toedoen van verweerder is verzoeker gedurende vijftig dagen van zijn vrijheid beroofd zonder dat in deze periode een rechter de kans heeft gehad zich over de rechtmatigheid van de bewaring uit te spreken. Nu verzoeker in zijn meest basale menselijke eer is aangetast, eist hij compensatie in die zin dat hem fl. 5.000,- immateriële schadevergoeding extra wordt toegekend. 2.7 Ter uitvoering van artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft verweerder, op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw2000 de plicht de rechtmatigheid van een opgelegde maatregel van bewaring ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen. Nu verweerder deze plicht niet is nagekomen heeft verweerder verzoeker geschaad in zijn rechtens te erkennen belang van toegang tot de rechter. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verzoeker met deze vaststelling voldoende is gecompenseerd. Derhalve zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om de door eiser gevraagde extra immateriële schadevergoeding tot te kennen. 3. Beslissing De rechtbank: - kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van fl. 6.000,- (zegge: zesduizend gulden); - wijst af het meer of anders gevorderde; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier op 29 JUNI 2001 Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open. Afschrift verzonden: 29 JUNI 2001 Beslissing tot tenuitvoerlegging registratienummer: Awb 01/24554 VRONTO De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 6.000,-- (zegge: zesduizend gulden). Aldus gedaan door mr. W.M. van Schuijlenburg, fungerend voorzitter, op29 juni 20001