
Jurisprudentie
AD5365
Datum uitspraak2001-12-21
Datum gepubliceerd2001-12-21
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR01/071HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-12-21
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR01/071HR
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Reknr R01/071
Parket 9 november 2001
Conclusie mr J. Spier inzake
[Verzoekster]
1. Feiten en procesverloop
1.1 [Verzoekster] heeft - evenals haar man [betrokkene A] - de Rechtbank Haarlem bij op 10 april 2001 ingediend verzoekschrift verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
1.2 De Rechtbank heeft [verzoekster] en haar man [betrokkene A] ter terechtzitting van 17 april 2001 gehoord. [Betrokkene A] heeft verklaard dat het verzoek is ingegeven door de omstandigheid dat hij en zijn vrouw regelmatig deurwaarders aan de deur krijgen. Het is inmiddels, aldus [betrokkene A], niet meer mogelijk om met hen een regeling te treffen. Hij lijdt nog aan een gokverslaving; hij gokt als hij geld heeft.
1.3 [Verzoekster] heeft meegedeeld dat ze zich niet zo zeer bezighoudt met het gokken van haar man. Zij en haar man kunnen moeilijk van hun uitkering rondkomen.
1.4 In haar vonnis van 17 april 2001 heeft de Rechtbank het verzoek van [betrokkene A] afgewezen; ik moge daarvoor verwijzen naar mijn conclusie van heden in die zaak met rolnummer R 01/070.
1.5 Het verzoek van [verzoekster] is eveneens afgewezen. Zulks op de grond dat zij met haar man in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd zodat de afwijzing van zijn verzoek tevens moet leiden tot een afwijzing van haar verzoek. Dit oordeel is gegrond op art. 313 Fw jo art. 63 Fw.
1.6 [Verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld. In haar beroepschrift betoogt zij dat de Rechtbank de verklaring van haar man verkeerd heeft begrepen. Voor het overige verwijst zij naar dat dat schriftuur.
1.7 Bij de mondelinge behandeling ten Hove heeft [verzoekster] verklaard dat "sinds vorig jaar (...) er voor ƒ 400,- (is) vergokt". Haar man en zij hebben "daar" geen hulp bij.
1.8 Het Hof geeft in de eerste plaats aan dat en waarom het door haar man bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Het voegt daaraan toe dat [verzoekster] in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [betrokkene A]. Dat brengt mee dat ook in haar zaak het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.
1.9 [Verzoekster] heeft tijdig(1) cassatieberoep ingesteld. Het schriftuur is gesteld op briefpapier van mr Meijer, advocaat te Haarlem en ingediend door mr Perquin, advocaat te Zoetermeer.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel vertolkt de klacht dat de door het Hof bijgebrachte - hierboven onder 1.8 genoemde - grond er niet toe kan leiden dat ook haar verzoek wordt afgewezen.
2.2 Deze klacht faalt reeds omdat de Rechtbank zich in gelijke zin had uitgelaten en tegen dat oordeel geen grief is gericht.
2.3 De klacht berust bovendien op een verkeerde lezing. Het Hof heeft niet geoordeeld dat de omstandigheid dat gegronde vrees bestaat dat haar man schuldeisers zal benadelen ertoe leidt dat ook het beroep van [verzoekster] vruchteloos is. Het Hof heeft slechts geoordeeld dat de omstandigheid dat het door haar man bestreden vonnis wordt bekrachtigd, meebrengt dat hetzelfde geldt voor het vonnis dat zij bestrijdt.
2.4 Hier komt nog bij dat de klacht niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. voldoet omdat zij blijft steken in een stelling die in geen enkel opzicht wordt onderbouwd.
2.5 Ten overvloede: 's Hofs oordeel is juist. Zie HR 12 mei 2000, NJ 2000, 567 PvS rov. 3.3.
2.6 Uit het voorafgaande blijkt m.i. dat hier sprake is van een nogal kras geval. Mij is uiteraard bekend dat Uw Raad aan - klaarblijkelijk - feitelijk door advocaten die niet behoren tot de balie bij de Hoge Raad der Nederlanden ingediende verzoekschriften tot op heden geen niet-ontvankelijkheid-verklaring heeft willen verbinden. Ook recente pogingen de Hoge Raad daartoe te verleiden hebben schipbreuk geleden. Daarom lijkt het niet zinvol wederom in die zin te concluderen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 De cassatietermijn is ingevolge art. 292, vierde lid Fw acht dagen.
Uitspraak
21 december 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/071HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.A.M. Perquin.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 april 2001 ter griffie van de Rechtbank te Haarlem ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Nadat de Rechtbank [verzoekster] ter terechtzitting van 17 april 2001 had gehoord, heeft zij bij vonnis van die datum het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Na mondelinge behandeling op 18 mei 2001 heeft het Hof bij arrest van 22 mei 2001 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot be-antwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A. E. M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 december 2001.