
Jurisprudentie
AD5421
Datum uitspraak2001-04-20
Datum gepubliceerd2001-11-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/13393
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/13393
Statusgepubliceerd
Indicatie
AMENVATTING
AC-procedure / Bakassi / onzorgvuldig onderzoek.
De president is van oordeel dat ofschoon het relaas van verzoeker onderdelen bevat die in eerste instantie voeding zouden kunnen geven aan de veronderstelling dat sprake is van verschillende en vage verklaringen. Bij nadere beschouwing, mede tegen de achtergrond van de verklaringen van verzoeker met betrekking tot de problemen in zijn hoofd, zijn nachtmerries en de wijze waarop verzoeker in een aantal gevallen antwoord heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen, niet kan worden gesteld dat het relaas van verzoeker daardoor, zonder nader onderzoek, op voorhand ongeloofwaardig is.
Verzoeker stelt afkomstig te zijn van het schiereiland Bakassi.
De president stelt vast dat verweerder niet aan de herkomst van verzoeker twijfelt. De president stelt voorts vast dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen ambtsbericht heeft uitgebracht over de situatie in Bakassi, noch in andere ambtsberichten aandacht aan de situatie in Bakassi heeft besteed. Verzoeker heeft informatie over Bakassi overgelegd die afkomstig is uit openbare bronnen en waaruit kan worden opgemaakt dat de situatie in Bakassi van wisselende stabiliteit is en dat de status van Bakassi wordt betwist. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er sprake is van een crisis in Bakassi. De conclusie van verweerder, inhoudende dat verzoeker noch door de Nigeriaanse autoriteiten noch door de Kameroense autoriteiten beschouwd wordt als opposant en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer in Bakassi, nog daargelaten de vraag of verzoeker tot Bakassi zal worden toegelaten, het risico loopt onderworpen te worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, is voorshands niet (althans niet zonder vergaander onderzoek dan thans is geschied) gerechtvaardigd. Toewijzing verzoek.
Uitspraak
UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
President
regnr.: Awb 01/13393 OVERIO GT
uitspraak:
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
verblijvende te Ter Apel,
van onbekende nationaliteit,
IND dossiernummer 0103.22.8020,
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Timmer, advocaat te Den Haag;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.S. van Asperen, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 22 maart 2001 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 25 maart 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij de uitreiking van de beschikking is verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Verzoeker heeft daartegen bij brief van 3 april 2001 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij verzoekschrift van 3 april 2001 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de president en aan verzoeker gezonden.
1.5 Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 april 2001. Verzoeker is daarbij niet verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, zal de president toetsen of er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de beslissing aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, zal de president toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Aangezien de beoordeling van de aanvraag om toelating als vluchteling in het Aanmeldcentrum te Ter Apel heeft plaatsgevonden, dient beoordeeld te worden of de aanvraag met inachtneming van de daarvoor geldende vereisten, als kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk kon worden afgedaan.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.4 Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker is geboren in Atabong en is afkomstig van het schiereiland Bakassi. Na de dood van de vader van verzoeker in 1996, diende zijn moeder te trouwen met een oom van verzoeker. De moeder van verzoeker weigerde dat en werd daardoor uit haar huis gezet. Verzoeker heeft daardoor ook problemen gekregen, er is gepoogd hem te vergiftigen. Als gevolg daarvan raakten de benen van verzoeker eind 1997 bijna verlamd. Op 29 oktober 2000 is de broer van verzoeker ontvoerd en sindsdien is niets meer van hem vernomen.
Voorts is verzoeker begin februari 2001 door Nigeriaanse troepen opgepakt en meegenomen naar een Nigeriaans kamp. Verzoeker werd gedwongen deel uit te maken van een groep die jongens moest ronselen en oppakken voor de Nigeriaanse troepen. Verzoeker heeft twee keer aan een dergelijke actie deelgenomen maar heeft de tweede keer weten te ontsnappen. Verzoeker verwachtte hierdoor grote problemen met de Chief van Bakassi en is daarom op 16 februari 2001 uit Bakassi vertrokken.
Verzoeker is per boot naar Nederland gereisd en is aan boord door een blanke man drie keer onzedelijk betast.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat ernstig wordt getwijfeld aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van verzoeker. Verzoeker heeft herhaaldelijk tegenstrijdige en vage verklaringen afgelegd die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.
Hoewel het grondgebied van Bakassi zowel door Nigeria als Kameroen wordt opgeëist en verzoeker niet weet welke nationaliteit hij bezit, heeft verzoeker zich op geen enkele manier in deze actief getoond en zal derhalve noch door de Nigeriaanse noch door de Kameroense autoriteiten als opposant beschouwd worden.
Met betrekking tot de vergiftiging wordt overwogen dat dit niet is gerelateerd aan een van de gronden van het Verdrag. Verzoeker had hiertegen de bescherming van de autoriteiten in kunnen roepen. Ten aanzien van de kidnapping van zijn broer en de dood van zijn moeder wordt overwogen dat niet is gebleken dat deze problemen in relatie staan tot het Verdrag.
Ten aanzien van de ronseling door de Nigeriaanse troepen wordt overwogen dat verzoeker slechts zeer korte tijd aan deze acties heeft deelgenomen. Uit de verklaringen van verzoeker kan niet worden afgeleid dat het een specifiek op de persoon van verzoeker gerichte actie is geweest.
Voor zover verzoeker zich beroept op de algemene situatie in Bakassi wordt overwogen dat dit onvoldoende is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap.
Niet is gebleken dat de zedelijke betasting van verzoeker dermate traumatisch is geweest dat van hem niet kan worden verwacht dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst, temeer daar dit incident niet in het land van herkomst heeft plaatsgevonden.
2.6 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij niet weet welke nationaliteit hij heeft en hem dat, gelet op de betwiste status van Bakassi, niet kwalijk kan worden genomen. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de nationaliteit van verzoeker. Indien verzoeker de Kameroense nationaliteit bezit moet worden bepaald of verzoeker de bescherming van de Kameroense autoriteiten in kan roepen tegen de Nigeriaanse dwangrecrutering en moet tevens worden bepaald in hoeverre verzoeker risico loopt van de zijde van de Kameroense autoriteiten vluchtelingrechtelijk relevante problemen te ondervinden vanwege collaboratie met Nigeria. Indien verzoeker de Nigeriaanse nationaliteit bezit, moet worden bepaald of het zich onttrekken aan de dwangrecrutering mogelijk vluchtelingrechtelijk relevante dienstweigering/desertie oplevert. Indien er van moet worden uitgegaan dat verzoeker staatloos is dan moet de vraag worden beantwoord wie de autoriteiten zijn van het land waar hij verblijft en vervolgens of verzoeker voor die autoriteiten veilig is dan wel of hij bij die autoriteiten bescherming kan vinden.
De door verweerder in het relaas van verzoeker geconstateerde tegenstrijdigheden kunnen, gelet op het Handbook, niet worden gebruikt om een beroep op bescherming tegen refoulement te diskwalificeren. Bovendien kunnen de tegenstrijdigheden gevolg zijn van menselijke en psychologische factoren en verzoeker heeft tijdens het nader gehoor aangegeven last te hebben van slaapproblemen en nachtmerries. Uit het rapport van nader gehoor kan worden opgemaakt dat verzoeker met een ongepast wantrouwen benaderd is en dat hij niet in rust zijn asielmotieven heeft kunnen toelichten. Ten onrechte wordt in de bestreden beschikking overwogen dat verzoeker weinig details over het kamp kan verstrekken, nu verzoeker slechts zeer korte tijd dwanggerecruteerd is geweest.
2.7 De president oordeelt als volgt.
2.8 Ofschoon het relaas van verzoeker onderdelen bevat die in eerste instantie voeding zouden kunnen geven aan de veronderstelling dat sprake is van van elkaar afwijkende en vage verklaringen, kan bij nadere beschouwing, mede tegen de achtergrond van de verklaringen van verzoeker met betrekking tot de problemen in zijn hoofd en zijn nachtmerries en de wijze waarop verzoeker in een aantal gevallen antwoord heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen, niet worden gesteld dat het relaas van verzoeker daardoor, zonder nader onderzoek, op voorhand ongeloofwaardig is.
De president stelt vast dat verweerder niet aan de herkomst van verzoeker twijfelt. De president stelt voorts vast dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen ambtsbericht heeft uitgebracht over de situatie in Bakassi, noch in andere ambtsberichten aandacht aan de situatie in Bakassi heeft besteed. Nu verzoeker informatie over Bakassi heeft overgelegd die afkomstig is uit openbare bronnen en waaruit kan worden opgemaakt dat de situatie in Bakassi van wisselende stabiliteit is en verweerder ter zitting heeft verklaard dat er sprake is van een crisis in Bakassi, is de conclusie van verweerder, inhoudende dat verzoeker noch door de Nigeriaanse autoriteiten noch door de Kameroense autoriteiten beschouwd wordt als opposant en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer in Bakassi, nog daargelaten de vraag of verzoeker tot Bakassi zal worden toegelaten, het risico loopt onderworpen te worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, voorshands niet (althans niet zonder vergaander onderzoek dan thans is geschied) gerechtvaardigd.
2.9 Gelet op het voorgaande diende de aanvraag van verzoeker zich niet voor afdoening in het AC en dient het verzoek te worden toegewezen.
2.10 Nu verzoeker in het gelijk wordt gesteld, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
3 BESLISSING
De president:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoeker, c.q. van voorbereidingen tot zodanige maatregelen totdat 4 weken zijn verstreken nadat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ad
ƒ 1420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad ƒ 50,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 20 april 2001
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 20 april 2001