
Jurisprudentie
AD5440
Datum uitspraak2001-09-18
Datum gepubliceerd2002-01-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01692/00 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-01-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01692/00 H
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Mr Wortel
Nr. 01692/00 Herz
Parket, 22 mei 2001
Conclusie inzake:
[aanvrager]
Edelhoogachtbaar College,
1. De aanvrager tot herziening is bij uitspraak van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 december 1999 wegens "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daar de dagvaarding voor de terechtzitting in persoon was uitgereikt, en tegen deze uitspraak niet binnen veertien dagen na het wijzen ervan een rechtsmiddel is ingesteld, is zij onherroepelijk geworden.
2. Namens de aanvrager heeft mr A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam, een herzieningsverzoek ingediend dat op 18 maart 2000 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid, aanhef en onder 2o, Sv, er in gelegen dat het de Politierechter niet bekend kan zijn geweest dat een andere persoon zich na door de politie te zijn aangehouden heeft bediend van de personalia van de aanvrager, en zich aldus voor hem heeft uitgegeven.
4. Opmerking verdient dat uit de stukken blijkt dat op 28 oktober 1999 een persoon op heterdaad is betrapt bij de bewezenverklaarde poging tot inbraak in een café. Uit het proces-verbaal van aanhouding kan worden opgemaakt dat die persoon bij die gelegenheid opgaf te zijn genaamd [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1969 te [plaats B], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, terwijl uit het proces-verbaal van daaropvolgend verhoor van die persoon blijkt dat hij toen dezelfde naam en geboortedatum opgaf, doch te kennen gaf te zijn geboren te [plaats A] (Marokko) en te wonen te [woonplaats], [adres].
Op het politiebureau werd aan die persoon een dagvaarding voor de zitting van 14 december 1999 uitgereikt, waarna hij werd heengezonden.
Ter zitting is de verdachte niet verschenen.
5. Naar aanleiding van dit verzoek is dezerzijds aan de hoofdofficier van justitie te Rotterdam verzocht het mogelijke onderzoek te doen verrichten. De resultaten van dat nader onderzoek ontving ik op 24 april jongstleden. De daarop betrekking hebbende stukken voeg ik bij het dossier.
6. Tot de resultaten van dit nader onderzoek behoort een proces-verbaal, in wettige vorm opgemaakt door A. de Groot, hoofdagent van politie, dienstdoende bij de Regiopolitie Rotterdam/Rijnmond, zijnde één der politiefunctionarissen die destijds de aanhouding heeft verricht. In dit proces-verbaal verklaart de verbalisant met stelligheid dat de aanvrager, op 19 maart jongstleden voor hem verschenen, niet de persoon is die de verbalisant op 28 oktober 1999 heeft aangehouden, hetgeen de verbalisant onder meer kon waarnemen omdat de destijds aangehouden persoon korter was, en een forser postuur had dan de aanvrager.
7. Voorts blijkt uit de nu bijgevoegde stukken dat de handtekeningen die de aanvrager op 19 maart 2001 heeft geplaatst, onder meer op het proces-verbaal waarin de op die dag door hem afgelegde verklaring is weergegeven, afwijken van de handtekeningen die door de destijds aangehouden persoon zijn geplaatst, onder andere op het proces-verbaal van het toen afgenomen verhoor.
8. Terzijde merk ik op dat in deze stukken ook een verklaring is te vinden voor de omstandigheid dat in het herzieningsverzoek aan de aanvrager, in afwijking van de stukken uit dit dossier, de voorletters [A.B.] zijn toegekend (de aanvrager noemt zich [...]), en voor de omstandigheid dat in het verzoek een andere geboortedatum is vermeld dan uit de stukken blijkt (de aanvrager weet zeker dat hij op [...] 1969 is geboren, maar in bestanden van Nederlandse overheden is die datum, aldus de aanvrager, nooit correct opgenomen).
9. Een en ander geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust. Het levert tevens het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware hij met deze feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
Er doet zich derhalve een omstandigheid voor als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder 2o Sv, zodat de aanvrage gegrond is.
10. In dat geval schrijft art. 467, eerste lid, Sv voor dat de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde wordt bevolen, en dat de zaak op de voet van art. 461 Sv wordt verwezen, opdat de rechter naar wie zij wordt verwezen hetzij het gewijsde zal handhaven, hetzij met vernietiging daarvan de aangewezen einduitspraak zal doen.
11. In enkele eerdere gevallen heeft de Hoge Raad desalniettemin aanleiding gevonden om doelmatigheidsredenen zelf een einduitspraak te doen, omdat na de door de wet voorgeschreven verwijzing geen andere uitspraak zou kunnen volgen, vgl. HR DD 96.119 en HR 28 november 2000, griffienr 02062/99 Herz.
In beide gevallen luidde de aangewezen einduitspraak: niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
12. In het onderhavige geval gaat het om de bewijsvraag. Als die aan de orde is ligt het minder voor de hand dat reeds bij het gegrond bevinden van een (op art. 457 lid 1 onder 2o Sv berustende) herzieningsaanvraag wordt vastgesteld dat na verwijzing geen andere uitspraak dan vrijspraak kan volgen. Dat oordeel vergt immers een waardering van overig (potentieel) bewijsmateriaal in het licht van de aannemelijk geworden, destijds onbekende, feiten en omstandigheden. In beginsel laat zich denken dat de rechter, na verwijzing omdat een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid onder ten tweede Sv aannemelijk is geworden - die met de bewezenverklaring niet verenigbaar schijnt - desalniettemin oordeelt dat de bewezenverklaring in voldoende mate steun blijft vinden in overige aanwijzingen.
13. Toch zou het mij redelijk en doelmatig voorkomen indien de Hoge Raad de vrijheid vindt zelf na het gegrondbevinden van een op art. 457, eerste lid onder ten tweede, Sv berustende herzieningsaanvraag, in die (vermoedelijk niet vaak voorkomende) gevallen waarin tevens vastgesteld kan worden dat het niet denkbaar is dat de rechter na verwijzing op andere gronden een bewezenverklaring bereikt, de onvermijdelijke consequentie te trekken, en aanstonds vrij te spreken.
14. Naar mijn inzicht doet zich zo een geval thans voor. Indien voor zeker gehouden moet worden dat de aanvrager niet de persoon is geweest die op heterdaad is betrapt, aangehouden, verhoord en met een dagvaarding heengezonden, is het niet denkbaar dat het tenlastegelegde jegens de aanvrager toch nog bewezen verklaard kan worden.
De stelligheid waarmee de hoofdagent van politie die destijds de aanhouding heeft verricht inmiddels heeft geconstateerd dat de aanvrager niet die persoon is, gevoegd bij de daarvoor genoemde reden, namelijk het verschil in lichaamslengte en postuur, geven de zekerheid dat de aanvrager het feit niet heeft begaan, in aanmerking nemend dat hij dertig jaar oud was toen de politie de inbreker aanhield, zodat zijn lichaamslengte een betrouwbaar, niet aan tussentijdse wijziging onderhevig, criterium voor herkenning vormt.
15. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, en de aanvrager om doelmatigheidsredenen zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
18 september 2001
Strafkamer
nr. 01692/00 H
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aavraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 december 1999, ingediend door mr. A.W. Grijseels,
advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [plaats A] (Marokko) in 1969, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 december 1999 de aanvrager ter zake van "poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" gepleegd op 28 oktober 1999, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvraag tot herziening
2.1. De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat niet hij, maar een ander het bewezenverklaarde feit heeft begaan en dat deze bij zijn aanhouding tegenover de politie de personalia van de aanvrager heeft opgegeven.
2.3. Ter staving van de aanvraag is daarbij gevoegd
een kopie van een faxbrief van [betrokkene 1], directeur van
{...] B.V. van 15 maart 2000 gericht aan de advocaat van de aanvrager, die onder meer inhoudt:
"(...) [aanvrager] is op 28 oktober 1999 om ca. 8.15 uur op zijn werk verschenen en is na de gebruikelijke inpakwerkzaamheden om ca. 8.50 uur met zijn bestelauto voor de ochtendrit vertrokken. Desgewenst zijn volgende personen bereid deze verklaring onder ede te bevestigen: [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6] en ondergetekende".
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren en de aanvrager om doelmatigheidsredenen zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
4.Beoordeling van de aanvraag
4.1. Naar aanleiding van de aanvraag is op verzoek van de Advocaat-Generaal Wortel door de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond een onderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door P.L.H. van den Eng, brigadier van politie, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal met bijlagen van 1 april 2001, onder meer inhoudende, voorzover hier van belang:
"Op 28 oktober 1999, omstreeks 5.15 uur werd op heterdaad een man als verdachte van poging tot diefstal door middel van verbreking aangehouden op de plaats delict in cafe 't Haantje aan de Bierens de Haanweg te Rotterdam. Deze verdachte gaf na zijn aanhouding op te zijn genaamd: [aanvrager], geboren [...]/69 te [plaats A], zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Na politieverhoor op 28 oktober 1999, waarin de verdachte het feit bekende, werd de verdachte die dag te 13.45 uur in verzekering gesteld. Bij dit verhoor gaf de verdachte op te zijn genaamd: [aanvrager], geboren [...]/69 te [plaats B], Marokkaanse nationaliteit, wonende [adres] te [...] [woonplaats].
(...)
Op maandag 19 maart 2001 werd door mij, verbalisant Van den Eng, na ontbieding vrijwillig in het politiebureau (...) gehoord, een man die opgaf te zijn genaamd: [aanvrager], geboren [...]/1969 te [geboorteplaats], Marokkaanse nationaliteit, wonende [adres] te [...] [woonplaats].
(...)
[Aanvrager] verklaarde voorts in loondienst te zijn bij [...] B.V. Als zodanig had hij daar op donderdag 28 oktober 1999 vanaf 07.30 uur werkzaamheden verricht. (...) Van dit verhoor maakte ik afzonderlijk proces-verbaal op, dat als bijlage wordt bijgevoegd. Nadat [aanvrager] zijn verklaring op elke pagina had ondertekend, vergeleek ik deze handtekeningen en de handtekening op diens rijbewijs met de handtekeningen die op donderdag 28 oktober 1999 door de verdachte waren geplaatst. Ik zag dat deze handtekeningen niet gelijkend waren.
(...)
Op maandag 19 maart 2001, omstreeks 19.10 uur, verscheen [aanvrager] voornoemd ter confrontatie in persoon wederom vrijwillig in het politiebureau IJsselmonde te Rotterdam. Deze confrontatie geschiedde vervolgens in persoon met de hoofdagent van regiopolitie Rotterdam Rijnmond, Andries de Groot. Deze hoofdagent was een van de verbalisanten bij de aanhouding van de verdachte van de poging tot diefstal door middel van verbreking in cafe 't Haantje aan de Bierens de Haanweg te Rotterdam op
28 oktober 1999.
Hoofdagent De Groot verklaarde vervolgens met stellige zekerheid dat de op dat moment in persoon voor hem verschenen [aanvrager] (...) niet de verdachte was die hij terzake voornoemd feit op 28 oktober 1999 had aangehouden. (...) Hiervan maakte genoemde hoofdagent afzonderlijk proces-verbaal op, dat als bijlage wordt bijgevoegd".
Evengenoemd als bijlage bijgevoegd proces-verbaal van A. de Groot, hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond, houdt in, voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven als zijn relaas:
"Op maandag 19 maart 2001 (...) verscheen voor mij op het politiebureau (...) een persoon die bleek te zijn genaamd: [aanvrager], geboren [...]/1969 te [plaats B], wonende [adres], [...] [woonplaats]. Ik, verbalisant, kan met stellige zekerheid verklaren dat dit niet de man was die ik op 28 oktober 1999 heb aangehouden voor een poging diefstal in café "'t Haantje" aan de Bierens de Haanweg te Rotterdam. De man die ik heb aangehouden was namelijk korter van lengte. Tevens was deze man forser van postuur en hoofd. Ook had deze man een volle haardos".
4.2. De hierboven weergegeven inhoud van de processen-verbaal en de ter staving van de aanvrage overgelegde verklaring, weergegeven onder 2.3, leveren het ernstige vermoeden op dat in deze zaak sprake is van een persoonsverwisseling en dat de Politierechter, ware deze met die omstandigheid bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5.Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6.Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 december 1999;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 september 2001.