Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5444

Datum uitspraak2001-05-08
Datum gepubliceerd2001-11-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/17646
Statusgepubliceerd


Indicatie

SAMENVATTING Bewaring / strafrechtelijk voortraject. Ten onrechte is op 23 april 2001 een voorlopig bevel bewaring is afgegeven. Na beëindiging van het strafrechtelijke voorarrest op 23 april 2001 had de definitieve inbewaringstelling als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 moeten plaatsvinden, hetgeen betekent dat ingevolge artikel 94 Vw 2000 verweerder de rechtbank uiterlijk op 26 april 2001 ervan in kennis had moeten stellen dat de Algerijnse vreemdeling drie dagen in bewaring verbleef zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. In casu is de hiervoor bedoelde kennisgeving pas op 1 mei 2001 gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de inbewaringstelling van aanvang af onrechtmatig is geweest. Nu het in casu gaat om essentiële vormfouten zijn de waarborgen die de vreemdelingenwetgeving biedt zodanig geschonden dat de rechtbank van oordeel is dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan de vreemdeling toegekend kan worden, zodat de vreemdeling het volledige bedrag aan schadevergoeding dient te worden toegekend.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE 'S-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Zaaknummer: AWB 01/17646 VRONTO A3 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1969 en van Algerijnse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 7 mei 2001. De vreemdeling is niet verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te heerlen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal. I. PROCESVERLOOP Op 23 april 2001 is ten aanzien van de vreemdeling een voorlopig bevel bewaring afgegeven. Vervolgens is de vreemdeling op 26 april 2001 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw van 1 mei 2001, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling sedert drie dagen in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. Verweerder is op 4 mei 2001 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring zonder dat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw2000. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, nadat op 23 april 2001 duidelijk was geworden dat de rechter-commissaris op 20 april 2001 niet de strafrechtelijke bewaring van de vreemdeling had bevolen, de vreemdeling op 23 april 2001 om 14.55 uur strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. In verband hiermee moet worden geconcludeerd dat op 23 april 2001 ten aanzien van de vreemdeling ten onrechte een voorlopig bevel bewaring is afgegeven. Immers, nu het strafrechtelijke voorarrest was be‰indigd had reeds op 23 april 2001 inbewaringstelling als bedoeld in artikel 59 Vw2000 moeten plaatsvinden. Dit betekent voorts dat ingevolge artikel 94 Vw2000 verweerder de rechtbank uiterlijk op 26 april 2001 ervan in kennis had moeten stellen dat de vreemdeling drie dagen in bewaring verbleef zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. In casu is de hiervoor bedoelde kennisgeving pas op 1 mei 2001 gedaan. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het vorenstaande dient te leiden tot de conclusie dat de inbewaringstelling van de vreemdeling van aanvang af onrechtmatig is geweest. Nu het in casu gaat om essenti‰le vormfouten zijn de waarborgen die de vreemdelingenwetgeving biedt zodanig geschonden dat de rechtbank van oordeel is dat de daaruit voortvloeiende schade niet, ook niet voor een deel, aan de vreemdeling toegekend kan worden, zodat de vreemdeling het volledige bedrag aan schadevergoeding dient te worden toegekend. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is ge‰indigd, te weten 4 mei 2001, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling over de periode van 23 april 2001 tot en met 3 mei 2001 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateri‰le schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van f. 200,-- per dag, die in de politiecel is doorgebracht en van f. 150,-- per dag die in het Huis van Bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 8 x f. 200,-- en 3 x f. 150,-- is f. 2.050,--. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal f. 710,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt f. 710,--; * wegingsfactor 1. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat van Nederlanden, ten bedrage van f. 2.050,--; veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op f. 710,-- (te vergoeden door de Staat der Nederlanden), te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2001. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zkaen beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f. 2.050,-- (ZEGGE; TWEEDUIZEND VIJFTIG GULDEN) Aldus gedaan op 8 mei 2001 door mr. E.H.B.M. Potters. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-GRAVENHAGE). Het hoger beroep moet schriftelijk worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vw2000 dienen de grieven gelijktijdig met voornoemde verklaring te worden ingediend. Afschrift verzonden: 14 mei 2001 WdB 3 AWB 01/17646 VRONTO A3