Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5510

Datum uitspraak2001-05-28
Datum gepubliceerd2001-11-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersaWB 01/19901
Statusgepubliceerd


Indicatie

SAMENVATTING Bewaring / manifest bedrog. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de Angolese vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan manifest bedrog. De grief waarbij gesteld wordt dat de vreemdeling zijn gestelde (minderjarige) leeftijd van zijn moeder heeft vernomen, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig nu na leeftijdsonderzoek is gebleken dat de door zijn moeder beweerdelijk opgegeven leeftijd minstens vijf jaar naast de realiteit zat. Reden om te twijfelen aan de aanwezigheid van manifest bedrog heeft de rechtbank derhalve niet gevonden. Het vorenstaand overwogene over de aanwezigheid van manifest bedrog en het feit dat geen restrictieve maatregelen worden gehanteerd in het opvangcentrum, leveren ten aanzien van de vreemdeling het ernstige vermoeden op dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken zodat het belang van uitzetting zijn inbewaringstelling vordert. Dat het overleg over het aanwenden van rechtsmiddelen gefrustreerd wordt, is geen omstandigheid die verweerder ertoe moet brengen de vreemdeling in het AC onder te blijven brengen. De vreemdeling zou vandaar uit immers vrijelijk kunnen vertrekken en zich daardoor aan de uitzetting kunnen onttrekken. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat hem geen gevallen bekend zijn waarin iemand voor het einde van de AC-procedure uit het AC is vertrokken legt naar het oordeel van de rechtbank in dit verband niet veel gewicht in de schaal. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. Beroep ongegrond.


Uitspraak

$$N UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr: AWB 01/19901 VRWET Inzake: A, crv nummer 0105062012, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. J.M.C. de Kok, advocaat te Berlicum, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Verweij, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...]1981 en de Angolese nationaliteit te hebben. 2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ontvangen op 14 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 10 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op21 mei 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig dhr. M. Parreira, tolk in de Portugese taal. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de door de vreemdeling op 7 mei 2001 ingediende asielaanvraag bij beschikking van 10 mei 2001, uitgereikt op dezelfde dag, is afgewezen. Uit deze beschikking blijkt onder meer dat verweerder in vergaande mate twijfelt aan de oprechtheid van de vreemdeling met betrekking tot de door zijn opgegeven leeftijd van 16 jaar en zijn gestelde Angolese nationaliteit. Na de ontvangst van vorenstaande beschikking is de vreemdeling op grond van het plegen van manifest bedrog op 10 mei 2001 om 22.30 uur in bewaring gesteld. 4. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting de volgende grieven aangevoerd: Van manifest bedrog is geen sprake. De vreemdeling heeft zijn leeftijd vernomen van zijn moeder en is zelf overtuigd van het feit dat hij minderjarig is. Hij is, zo stelt de gemachtigde dan ook, te goeder trouw. Er is in casu geen sprake van bedreiging van de openbare orde, de maatregel van inbewaringstelling is disproportioneel aangewend. De vreemdeling had de gehele AC-procedure tot en met het laatste uur bestemd voor overleg met zijn raadsman over het aanwenden van rechtsmiddelen in het AC moeten kunnen doorbrengen. Het was onnodig en daardoor een te zwaar middel om de vreemdeling nog v¢¢r dit overleg naar een Huis van Bewaring over te brengen. Dit overleg wordt door een verblijf in een Huis van Bewaring gefrustreerd. Voor Angolezen geldt thans een uitstel van vertrek-beleid. De uitzetting van de vreemdeling kan derhalve niet geëffectueerd worden. 5. Namens verweerder is aangevoerd dat uit de beschikking van 10 mei 2001 afdoende blijkt dat de vreemdeling door het opgeven van een onjuiste leeftijd, zich schuldig heeft gemaakt aan manifest bedrog. Op grond van het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) A5.5.3.3.5 is de vreemdeling vervolgens terecht in bewaring gesteld. 6. De rechtbank overweegt het volgende. Onder manifest bedrog wordt verstaan, het doelbewust misleiden van de Nederlandse autoriteiten, teneinde te bewerkstelligen, dat verblijf wordt toegestaan, terwijl zulks bij bekendheid met de juiste gegevens niet het geval zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan manifest bedrog. De grief waarbij gesteld wordt dat de vreemdeling zijn gestelde (minderjarige) leeftijd van zijn moeder heeft vernomen, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig nu na leeftijdsonder-zoek is gebleken dat de door zijn moeder beweerdelijk opgegeven leeftijd minstens 5 jaar naast de realiteit zat. Reden om te twijfelen aan de aanwezigheid van manifest bedrog heeft de rechtbank derhalve niet gevonden. Het vorenstaand overwogene over de aanwezigheid van manifest bedrog en het feit dat geen restrictieve maatregelen worden gehanteerd in het opvangcentrum, leveren ten aanzien van de vreemdeling het ernstige vermoeden op dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken zodat het belang van uitzetting zijn inbewaringstelling vordert. Dat het overleg over het aanwenden van rechtsmiddelen gefrustreerd wordt, is geen omstandigheid die verweerder ertoe moet brengen de vreemdeling in het AC onder te blijven brengen. De vreemdeling zou vandaar uit immers vrijelijk kunnen vertrekken en zich daardoor aan de uitzetting kunnen onttrekken. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat hem geen gevallen bekend zijn waarin iemand voor het einde van de AC-procedure uit het AC is vertrokken legt naar het oordeel van de rechtbank in dit verband niet veel gewicht in de schaal. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank concludeert voorts dat de grief dat vreemdelingen uit Angola thans niet uitzetbaar zijn faalt, reeds omdat aan gerede twijfel onderhevig is of de vreemdeling uit dat land afkomstig is. De omstandigheid dat zijn topografische kennis van zijn gestelde geboortestreek miniem is en het gegeven dat hij in zijn gestelde moedertaal slechts van 1 tot 4 kon tellen, wijst niet in die richting, zodat de uitkomst van het geplande onderzoek bij de Angolese autoriteiten in ieder geval nog in bewaring dient te worden afgewacht. 7. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Er is geen grond om aan te nemen dat verweerder het op uitzetting gerichte onderzoek na de uitspraak van de president van de rechtbank op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet met spoed ter hand zal nemen. Volledigheidshalve wordt vermeld dat inmiddels op 22 mei 2001 uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Daarbij is het beroep ongegrond verklaard (AWB 01/19480). Evenmin is er grond aan te nemen dat verweerders onderzoek geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zal bieden. 8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier. afschrift verzonden op: 7 juni 2001