Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5544

Datum uitspraak2001-11-15
Datum gepubliceerd2001-11-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers42939 / HA ZA 01-116
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 15 november 2001. V O N N I S van de Arrondissementsrechtbank te Roermond in de zaak van: eiser: DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST PARTICULIEREN/ONDERNEMINGEN TE VENLO, gevestigd en kantoorhoudende te Venlo, procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen; tegen: gedaagde: [gedaagde], wonende te [woonplaats], procureur mr. J.A.W.M. Vogels. 1. Het verloop van de procedure In conventie en in reconventie Dit blijkt uit de navolgende stukken: - de dagvaarding van 18 januari 2001; - de conclusie van eis met producties; - de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met productie; - de conclusie van re-pliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties; - de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie, met producties; - de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie. Partijen zullen verder in dit vonnis worden aangeduid als de Ontvanger en [gedaagde]. 2. De vaststaande feiten In conventie en in reconventie Tussen partijen dient als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende (gemotiveerd) weersproken dan wel genoegzaam blijkend uit de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde stukken, het navolgende als vaststaand te worden beschouwd: · Op 8 januari 1997 is de besloten vennootschap Energy Cooling Systems Production B.V. (hierna ECSP) waarvan de ex-echtgenoot van [gedaagde], sedert 30 november 1985 directeur was, in staat van faillissement verklaard. Een aantal belastingaanslagen was op dat moment nog niet voldaan. · Door of namens ECSP is nimmer een mededeling van betalingsonmacht aan de Ontvanger ter zake van deze aanslagen gedaan. · Op 23 november 2000 heeft de Ontvanger [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor loonbelastingschulden ten name van ECSP voor een bedrag aan: - enkelvoudige loonbelasting ƒ 23.417,00 - verhoging ƒ 1.602,00 - heffingsrente ƒ 189,00 - invorderingskosten ƒ 580,00 · Op 6 december 2000 heeft [gedaagde] op deze aansprakelijkheidsstelling gereageerd. Deze reactie is door de Ontvanger als een betwisting aangemerkt. · Op 18 januari 2001 wordt [gedaagde] door de Ontvanger gedagvaard. · [gedaagde] had een volledige volmacht betreffende het bedrijf ECSP sedert 1 april 1995. In het register van de Kamer van Koophandel was sedert die datum als haar functie 'procuratiehouder' geregistreerd. · De woning van de voormalig echtgenoot van [gedaagde] is executoriaal verkocht. Een deel van de opbrengst is toegevallen aan [gedaagde]. Op dit deel van de opbrengst, ter grootte van ƒ 35.000,00 heeft de deurwaarder op 29 november 2000 namens de Ontvanger ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd. 3. In conventie en in voorwaardelijke reconventie 3.1 De stellingen en de vordering van de Ontvanger 3.1.1 De Ontvanger heeft gevorderd de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van ƒ 25.788,00 te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf de vervaldagen van de aanslagen, althans vanaf 23 januari 2001, tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens. 3.1.2 De Ontvanger heeft daartoe gesteld dat aan ECSP aanslagen loonheffing zijn opgelegd over de tijdvakken 1995 en augustus, september en oktober 1996. In totaal ging het om een bedrag van ƒ 25.208,00 hetgeen door ECSP niet is voldaan. In deze tijdvakken was [gedaagde] volgens de Ontvanger feitelijk bestuurder van ECSP. Nu ECSP niet tijdig een mededeling van betalingsonmacht aan de Ontvanger heeft gedaan kan de niet betaling aan de Ontvanger worden aangemerkt als een gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Nu [gedaagde] feitelijk bestuurder was van ECSP is zij aansprakelijk voor de belastingschuld. 3.1.3 De Ontvanger heeft in voorwaardelijke reconventie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [gedaagde]. De Ontvanger stelt hiertoe dat het Burgerlijk Procesrecht op de vordering van de Ontvanger van toepassing is, zodat [gedaagde], indien de Ontvanger in het ongelijk zou worden gesteld, slechts recht zou hebben op vergoeding van de proceskosten op de voet van en binnen de grenzen van artikel 57 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 3.1.4 Voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing verwijst de rechtbank naar de processtukken. 3.2 De stellingen en de vordering van [gedaagde] 3.2.1 [gedaagde] heeft in conventie geconcludeerd tot nietigverklaring van het dwangbevel en niet-ontvankelijkverklaring van de Ontvanger in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, kosten rechtens. Voorts is [gedaagde] van mening dat het door de Ontvanger gelegde beslag dient te worden opgeheven c.q. doorgehaald. 3.2.2 [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat er gebreken zijn in de betekening van de dagvaarding nu de envelop waarin de dagvaarding zat niet de naam en hoedanigheid van de deurwaarder vermeldde. Artikel 91 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt op een dergelijk gebrek de sanctie nietigheid van de dagvaarding. Indien opnieuw gedagvaard moet worden betekent dit dat de voorgeschreven termijn van twee maanden wordt overschreden, zodat de Ontvanger dan niet ontvankelijk is in zijn vordering. 3.2.3 Voorts stelt [gedaagde] dat de dagvaarding prematuur was daar de belastingschuldige op 23 november 2000 niet in gebreke was. De Ontvanger heeft geen pogingen gedaan de schuld bij de B.V. te innen alvorens [gedaagde] aan te spreken. 3.2.4 Tevens is [gedaagde] van oordeel dat de dagvaarding te laat is nu de termijn van twee maanden was afgeleid van de termijnen van de artikelen 49 en 50 van de Invorderingwet welke op 1 januari 1994 zijn teruggebracht tot 6 weken. De termijn van 6 weken is door de Ontvanger overschreden. 3.2.5 [gedaagde] betwist dat zij feitelijk bestuurder is geweest. Zij was in haar functie als directiesecretaresse verantwoordelijk voor de financiële administratie van ECSP. Zij was verantwoording verschuldigd aan de directeur en op onderdelen aan de bedrijfsleider. De volmacht betekende dat [gedaagde] stukken kon tekenen indien noodzakelijk, maar alle opdrachten hadden de instemming nodig van de directeur. 3.2.6 Verder stelt [gedaagde] dat de gevorderde verhogingen, heffingsrente, invorderingsrente en invorderingskosten geen gevolg zijn van kennelijk onbehoorlijk bestuur, zodat [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk kan worden gesteld. 3.2.7 In reconventie heeft [gedaagde] primair gevorderd te verklaren voor recht dat de Ontvanger op onzorgvuldige gronden is overgegaan tot het nemen van de beslissing tot aansprakelijkstellingvan [gedaagde] en/of het bekend maken van die beslissing aan [gedaagde] en de Ontvanger deswege schadeplichtig is. 3.2.8 Subsidiair vordert [gedaagde] te verklaren voor recht dat de Ontvanger [gedaagde] heeft gedagvaard en aansprakelijk gesteld nadat het recht tot dagvaarding verloren was gegaan en de Ontvanger deswege schadeplichtig is. 3.2.9 [gedaagde] vordert de veroordeling van de Ontvanger tot betaling van een bedrag voor de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der conclusie, zijnde 8 februari 2001 tot die der algehele voldoening, kosten rechtens. 3.2.10 Ook hier verwijst de rechtbank voor de verdere stellingen en de nadere onderbouwing naar de processtukken. 4. Het oordeel van de rechtbank 4.1 In conventie 4.1.1. Nietigheid van de dagvaarding Vast staat dat de envelop waarin de dagvaarding werd bezorgd niet de naam en de hoedanigheid van de deurwaarder bevatte. Uit artikel 2 lid tweede lid juncto artikel 91 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat dit voorschrift in acht moet worden genomen op straffe van nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu [gedaagde] op de dagvaarding is verschenen en het gebrek niet van dien aard is dat zij daardoor in haar verdediging is geschaad, het beroep op nietigheid dient te worden verworpen. 4.1.2. Premature dagvaarding Verder is de rechtbank van oordeel dat ECSP in gebreke was met de betaling van haar belastingschuld alvorens [gedaagde] voor deze schuld aansprakelijk was gesteld. De rechtbank heeft in dit oordeel betrokken het feit dat de betalingstermijnen voor de aanslagen waren verstreken en het feit dat ECSP inmiddels in staat van faillissement verkeerde. De dagvaarding is naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet prematuur. 4.1.3. Tijdigheid van dagvaarding Met betrekking tot de termijn waarbinnen gedagvaard diende te worden stelt de rechtbank vast dat deze termijn niet in de wet is vastgelegd. Nu de Leidraad Invorderingen naar aanleiding van de invoering van de Algemene wet bestuursrecht op 1 januari 1994 op dit onderdeel niet is aangepast is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat de invoering van de Algemene wet bestuursrecht automatisch tot gevolg heeft gehad dat ook deze termijn werd verkort tot zes weken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de Ontvanger de dagvaardig tijdig heeft uitgebracht. 4.1.4 Feitelijk bestuurderschap De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] formeel niet als bestuurder van ECSP geregistreerd was. Op grond van artikel 36 lid 5 sub b van de Invorderingswet 1990 wordt in het kader van deze wet echter ook als bestuurder aangemerkt degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. De rechtbank stelt vast dat uit de Memorie van Antwoord behorende bij de Wet bestuurdersaansprakelijkheid, die als basis heeft gediend voor de wijziging van artikel 36 van de Invorderingswet 1990, blijkt dat tot (mede)beleidsbepalers niet behoren functionarissen die de dagelijkse leiding van de onderneming waarnemen onder verantwoordelijkheid van het bestuur als zodanig. Onder deze definitie valt naar het oordeel van de rechtbank ook de procuratiehouder. Dit kan slechts anders zijn indien de procuratiehouder de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden. Dit laatste is in de onderhavige procedure gesteld noch gebleken zodat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] niet kan worden aangemerkt als beleidsbepaler en derhalve niet als feitelijk bestuurder. De rechtbank zal de vordering van de Ontvanger dan ook afwijzen. 4.1.5 Proceskosten De rechtbank zal de Ontvanger als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de procedure in conventie. 4.2. In reconventie 4.2.1 Onrechtmatige daad De rechtbank stelt vast dat de wetgever er bij de totstandbrenging van de Invorderingswet 1990 voor gekozen heeft om de invordering processueel volgens de bepalingen van het burgerlijk procesrecht te doen geschieden. De onderhavige procedure vormt hiervan een voorbeeld. Om deze reden zijn op een aansprakelijkstelling in de zin van artikel 49 van de Invorderingswet 1990 de regels voortvloeiend uit de rechtspraak waarin is uitgemaakt dat indien een overheidslichaam een beschikking neemt die naderhand door de rechter wordt vernietigd jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat en dat daarmee de schuld van het overheidslichaam in beginsel is gegeven, zelfs wanneer het overheidslichaam geen enkel verwijt treft, niet van toepassing. Vergoeding van de kosten van [gedaagde] geschiedt op de voet van en binnen de grenzen van artikel 57 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] dan ook afwijzen. 4.2.2 Proceskosten De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie. B E S L I S S I N G De rechtbank: In conventie wijst de vordering van de Ontvanger af; veroordeelt de Ontvanger in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op ƒ 490,00 (EUR 222,35) aan verschotten en ƒ 1.720,00 (EUR 780,50) aan salaris procureur; In reconventie wijst de vordering van [gedaagde] af; veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op ƒ 860,00 (EUR 390,25) aan salaris procureur; In conventie en in reconventie verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.L.M. Magnée en ter openbare civiele te-rechtzitting van 15 november 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Type: YR Coll.: