Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5773

Datum uitspraak2002-01-25
Datum gepubliceerd2002-01-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/033HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rolnr. C00/033HR Mr L. Strikwerda Zt. 9 nov. 2001 conclusie inzake Emmbett Holding B.V. tegen Belgische Zeeverzekerings maatschappij N.V. Belgamar Edelhoogachtbaar College, 1. Het gaat in deze zaak om de vraag of een arbitragebeding in de weg staat aan de bevoegdheid van de Rotterdamse Rechtbank om kennis te nemen van de door thans verweerster in cassatie (hierna: Belgamar) tegen thans eiseres tot cassatie (hierna: Emmbett) bij die Rechtbank ingestelde vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een uit bewaarneming voortvloeiende verbintenis. 2. Bij exploit van 7 augustus 1996 heeft Belgamar Emmbett gedagvaard voor genoemde Rechtbank tot betaling van een bedrag van US$ 62.902,21. Zakelijk weergegeven heeft Belgamar aan haar vordering ten grondslag gelegd: - dat [A] Ltd. [...] in juli 1995 aan Sudamin Trading S.A. (hierna: Sudamin) twee vaten kobalt, behorende tot een partij die was opgeslagen bij de rechtsvoorgangster van Emmbett, Albatros Shipping & Transport B.V. (hierna: Albatros), heeft verkocht en - longa manu - geleverd; - dat Sudamin in juli 1995 met Albatros een overeenkomst heeft gesloten betreffende de opslag van de twee vaten; - dat Sudamin in december 1995 de twee vaten heeft doorverkocht aan een derde tegen een prijs van US$ 62.902,21; - dat de twee vaten bij Emmbett spoorloos bleken, zodat uitlevering aan de koper achterwege bleef; - dat Emmbett als opslaghouder voor het verlies van de twee vaten aansprakelijk is; - dat Belgamar en andere verzekeraars zijn gesubrogeerd in de rechten van hun verzekerde Sudamin ter zake van het verlies van de twee vaten en dat die andere verzekeraars Belgamar volmacht en last hebben gegeven ook hun schade op Emmbett te verhalen. 3. Emmbett heeft bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de Rechtbank ingeroepen. Zij heeft daartoe gesteld dat op de overeenkomst tussen haar rechtsvoorgangster Albatros en Sudamin de Fenex-condities van toepassing zijn. Krachtens art. 23 van die condities dienen alle geschillen betreffende bedoelde overeenkomst door arbitrage te worden beslist. 4. Belgamar heeft betwist dat de Fenex-condities van toepassing zijn op de tussen Sudamin en Albatros gesloten overeenkomst. 5. De Rechtbank heeft bij vonnis van 4 juni 1998 de door Emmbett opgeworpen exceptie van onbevoegdheid verworpen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 26 oktober 1999 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. 6. Daartoe overwoog het Hof - kort samengevat en voor zover thans in cassatie nog van belang - het volgende. (i) Tussen partijen is in confesso dat tussen Albatros en Sudamin ten tijde van de onderhavige overeenkomst al geruime tijd een zakelijke relatie bestond (r.o. 7). (ii) Op deze relatie waren de door Albatros gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Deze hielden in dat op alle stuwadoorswerkzaamheden van Albatros de Rotterdamse Stuwadoorscondities van toepassing, op al haar "warehous activities" de Amsterdam-Rotterdam Veemcondities, en op al haar expeditiewerkzaamheden de Fenexcondities (r.o. 9 t/m 12). (iii) Nu de onderhavige overeenkomst tussen Sudamin en Albatros uitsluitend de opslag van de twee vaten betrof, behoefde Sudamin niet bedacht te zijn op toepassing van de Fenexcondities, laat staan op het daarin opgenomen arbitragebeding (r.o. 12). (iv) Het betoog van Emmbett dat tussen Sudamin en Albatros met betrekking tot de onderhavige overeenkomst dezelfde condities hebben te gelden als tussen [A Ltd.] en Albatros (tussen wie - naar de stellingen van Emmbett - Fenex-arbitrage was overeengekomen, ook ten aanzien van opslagactiviteiten), faalt: tussen Albatros en Sudamin gold een voorwaardenregime dat werd bepaald door de tussen hen bestaande zakelijke relatie, hetgeen wordt bevestigd door de verwijzing naar haar algemene voorwaarden op de factuur die Albatros terzake van de opslag aan Sudamin heeft verzonden (r.o. 13). 7. Emmbett is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel, dat door Belgamar is bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep. 8. Het middel strekt ten betoge dat het Hof heeft miskend dat Sudamin, "door een enkele overeenkomst tussen [A Ltd.] en Sudamin en door de opdracht van [A Ltd.] aan Albatros om de vaten vrij te stellen aan Sudamin", de plaats van [A Ltd.] heeft ingenomen, zodat ook op de overeenkomst tussen Albatros en Sudamin de Fenex-condities van toepassing zijn, met inbegrip van het arbitragebeding, en niet relevant is dat tussen Albatros en Sudamin reeds een zakelijk contact bestond waarin andere algemene voorwaarden golden. 9. Begrijp ik het goed, dan wil het middel betogen dat de vordering (tot uitlevering van de vaten) van [A Ltd.] op Albatros, zoals deze voortvloeide uit de tussen deze partijen gesloten overeenkomst van bewaarneming, is overgegaan op Sudamin, zodat deze de verweermiddelen ontmoet die aan die vordering vastzaten, waaronder het beroep op het arbitragebeding. Het middel geeft evenwel niet aan wat de rechtsgrond van deze overgang is en dus ook niet in welk opzicht het Hof het recht heeft geschonden door Sudamin niet gebonden te achten aan het van de overeenkomst tussen [A Ltd.] en Albatros deel uitmakende arbitragebeding. 10. Dat de vordering door [A Ltd.] aan Sudamin is gecedeerd, is door Emmbett niet gesteld en ligt ook niet voor de hand, nu [A Ltd.] de vaten - longa manu - in eigendom heeft overgedragen aan Sudamin, zodat Albatros de vaten voor Sudamin ging houden, en nu Sudamin vervolgens met Albatros een eigen overeenkomst van bewaarneming heeft gesloten. 11. Het van de overeenkomst van [A Ltd.] en Albatros deel uitmakende arbitragebeding kan ook niet worden aangemerkt als een kwalitatief recht in de zin van art. 6:251 BW, reeds omdat niet aannemelijk is dat het arbitragebeding in een zodanig verband met de vaten staat dat [A Ltd.] daarbij slechts belang heeft zolang hij de vaten behoudt. 12. Een reden om hier een uitzondering aan te nemen op de hoofdregel dat overeenkomsten slechts van kracht zijn tussen de handelende partijen, ligt ook niet besloten in art. 7:608 lid 2 BW: Emmbett wordt als bewaarnemer niet aangesproken door een derde die geen bewaargever is, maar door (de gesubrogeerde verzekeraar van) haar contractuele wederpartij uit bewaarneming. 13. Het valt voorts niet in te zien - het middel geeft dat ook niet aan - waarom de door het middel genoemde omstandigheden dat de handelspraktijk vereist dat transacties als de onderhavige snel worden uitgevoerd, dat Sudamin geacht kan worden op te hoogte te zijn geweest, althans zich op de hoogte had kunnen stellen van de inhoud van de tussen [A Ltd.] en Albatros gesloten overeenkomst, en dat arbitrage op dit terrein een snellere gang van zaken garandeert, meebrengen dat Sudamin gebonden zou zijn aan het in de tussen [A Ltd.] en Albatros gesloten overeenkomst opgenomen arbitragebeding. 14. De slotsom moet zijn dat het voorgestelde middel, zo het al voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv, faalt. Waar de aangevoerde klachten naar mijn mening niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, strekt de conclusie tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 101a RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

25 januari 2002 Eerste Kamer Nr. C00/033HR SB Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: EMMBETT HOLDING B.V., gevestigd te Rotterdam, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J. Groen, t e g e n de rechtspersoon naar het recht van het land harer vestiging BELGISCHE ZEEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V. BELGAMAR, gevestigd te Antwerpen, België, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.S. Meijer. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweerster in cassatie - verder te noemen: Belgamar - heeft bij exploit van 7 augustus 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Emmbett - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd Emmbett te veroordelen om aan Belgamar te betalen de somma van US$ 62.902,21 althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands wettig courant berekend naar de koers van de dag van betaling met de wettelijke rente daarover vanaf 29 december 1995 tot de dag der algehele voldoening. Emmbett heeft bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de Rechtbank ingeroepen. De Rechtbank heeft bij vonnis van 4 juni 1998 het door Emmbett gedane beroep op de onbevoegdheid van de Rechtbank afgewezen en zich bevoegd verklaard van de zaak kennis te nemen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen. Tegen dit vonnis heeft Emmbett hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 26 oktober 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Rotterdam verwezen voor verdere berechting in de hoofdzaak. Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het Hof heeft Embett beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belgamar heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt Emmbett in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Belgamar begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 januari 2002.