Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5805

Datum uitspraak2001-05-18
Datum gepubliceerd2001-11-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/19592
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitzetting. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser telefonisch medegedeeld dat eiser op 18 mei 2001 zou worden uitgezet. Vervolgens heeft eisers gemachtigde laten weten dat geen belang bestaat bij het doen van een uitspraak. De rechtbank kent hieraan geen betekenis toe. De maatregel van bewaring wordt immers eerst opgeheven als eiser daadwerkelijk is uitgezet. Zolang de maatregel van bewaring nog niet is opgeheven - en ter zitting kon niet worden vastgesteld dat zulks gebeurd was- dient de rechtbank de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel te toetsen. In dit verband wijst de rechtbank op artikel 94 Vw 2000 dat de rechtbank verplicht om binnen de in dat artikel gestelde termijnen ter zitting onderzoek te doen naar het opleggen van de door verweerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, uitspraak te doen en, bij gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de maatregel te bevelen dan wel de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel te wijzigen. Het zou in strijd zijn met (de strekking van) dit artikel als de rechtbank, door acties van of overeenstemming tussen partijen niet aan haar door de wetgever opgedragen taak zou kunnen toekomen.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/19592 VRONTO SCHU HEIN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1968, van Nigeriaanse nationaliteit, gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Stadskanaal. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 9 mei 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw2000). 1.2 Verweerder heeft op 11 mei 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 18 mei 2001 Eiser is daar verschenen bij zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer G. Klaucke 2. Rechtsoverwegingen 2.1 De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser telefonisch medegedeeld dat eiser op 18 mei 2001 zou worden uitgezet. Vervolgens heeft eisers gemachtigde laten weten dat geen belang bestaat bij het doen van een uitspraak. De rechtbank kent hieraan geen betekenis toe. De maatregel van bewaring wordt immers eerst opgeheven als eiser daadwerkelijk is uitgezet. Zolang de maatregel van bewaring nog niet is opgeheven - en ter zitting kon niet worden vastgesteld dat zulks gebeurd was- dient de rechtbank de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel te toetsen. In dit verband wijst de rechtbank op artikel 94 Vw2000 dat de rechtbank verplicht om binnen de in dat artikel gestelde termijnen ter zitting onderzoek te doen naar het opleggen van de door verweerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, uitspraak te doen en, bij gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de maatregel te bevelen dan wel de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel te wijzigen. Het zou in strijd zijn met (de strekking van) dit artikel als de rechtbank, door acties van of overeenstemming tussen partijen niet aan haar door de wetgever opgedragen taak zou kunnen toekomen. 2.2 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.3 Uit het Proces Verbaal van 9 mei 2001 blijkt dat eiser op 9 mei om 16.30 uur nadat het strafrechtelijke voortraject was geëindigd is overgedragen aan de Vreemdeling-endienst. Op 9 mei 2001 om 17.45 uur is de vreemdeling in bewaring gesteld. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van een geldige titel voor vrijheidsbeneming in de tussenliggende periode. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser in de tussenliggende periode is staandegehouden of opgehouden. Aan deze verklaring van verweerder kan geen waarde worden gehecht, nu deze niet met stukken is onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder verzocht na de zitting de stukken omtrent de staandehouding dan wel ophouding in te mogen dienen. De rechtbank overweegt dat in 3.5.3.1 Richtlijnen Vreemdelingenkamer staat vermeld dat de op de zaak betrekking hebbende stukken uiterlijk twee werkdagen voor de zitting om 16.00 uur ter griffie ontvangen dienen te zijn. Nu het hier gaat om toetsing van vrijheidsbenemende maatregelen die ook door de gemachtigde van de vreemdeling in volle omvang aan de orde moeten kunnen worden gesteld, kan het belang van een tijdige toezending van deze stukken niet worden onderschat. Weliswaar zou , in voorkomend geval, indien een ondergeschikt onderdeel van het dossier ontbreekt, verweerder in de gelegenheid worden gesteld ter zitting deze ontbrekende stukken over te leggen, maar een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, nu hier het proces-verbaal van de staandehouding dan wel ophouding ontbreekt. Bovendien kon verweerder ter zitting ook geen ontbrekende stukken overleggen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om verweerder toe te staan de ontbrekende stukken na de zitting in te dienen. 2.4 Nu gezien het voorgaande niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een geldige titel voor vrijheidsbeneming, dient te worden uitgegaan van het ontbreken van een geldige titel voor vrijheidsbeneming in de tijdspanne tussen 16.30 uur en 17.45 uur op 9 mei 2001. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is. 2.5 Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard en de bewaring dient te worden opgeheven. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.T. Herder als griffier op 18 mei 2001 Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Afschrift verzonden: 28 mei 2001