Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5864

Datum uitspraak2001-11-07
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/2102
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting). Belanghebbende is niet de eigenaar van het object, maar heeft recht van erfpacht. Aanslag ozb terecht opgelegd (art. 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet). Voorzover in het kader van de Wet WOZ een bezwaar- of beroepsmogelijkheid is opengesteld tegen de bij WOZ-beschikking vastgestelde heffingsmaatstaf van een onroerende zaak en de bij die vaststelling gehanteerde elementen, staat daartegen in de fase van de (onroerende-zaak)belastingheffing geen bezwaar of beroep meer open.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Wijk bij Duurstede, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 juni 2000, aangevuld bij schrijven van 28 juni 2000 en van 19 juli 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, gedagtekend 16 juni 2000, betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2000, gedagtekend 28 april 2000 en met nummer 000. Verweerder heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van zowel de bestreden uitspraak als de genoemde aanslag. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarin geeft hij het Hof in overweging het bestreden besluit in stand te laten door het beroepschrift ongegrond te verklaren. Het beroep is behandeld ter zitting van 20 april 2001. Het is gelijktijdig behandeld met het beroep van A, de echtgenote van belanghebbende, dat bij het Hof is geadministreerd onder nummer 00/2103. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Zijn echtgenote evenmin. Belanghebbende heeft bij brief van 20 april 2001 aan het Hof medegedeeld dat hij en zijn echtgenote niet ter zitting zouden verschijnen. Namens verweerder is verschenen B. Ter zitting heeft verweerder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Het Hof rekent de pleitnota tot de gedingstukken. Het Hof heeft mondeling uitspraak gedaan op 27 april 2001. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is op 9 mei 2001 aan partijen verzonden. Ter griffie is per fax op 5 juni 2001 van belanghebbende het verzoek ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. Het ter zake verschuldigde griffierecht, ƒ 80, heeft belanghebbende tijdig voldaan. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Met dagtekening 28 april 2001 heeft verweerder ten name van belanghebbende een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) over het jaar 2000 opgelegd. De aanslag betreft een perceel met daarop de woning van belanghebbende te Z ('het object'). 3. Geschil In geschil is of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen verweerder daaraan ter zitting heeft toegevoegd verwijst het Hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende heeft twee grieven. Zijn eerste grief is dat hij niet de eigenaar van het object is, maar slechts een recht van erfpacht heeft. De tweede grief betreft de omstandigheid dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat ten tijde van de aankoop niet was voorzien dat het perceel geen toegang tot de voordeur zou hebben en dat het object als gevolg van een uitspraak van de Rechtbank te C kleiner zou zijn dan aanvankelijk was voorzien, als gevolg waarvan de waarde van het object en de aanslag moet worden herzien. 5.2. Ingevolge artikel 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Wijk bij Duurstede wordt de eigenarenbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Tot 'beperkt recht' behoort onder meer het recht van erfpacht. 5.3. Voorzover in het kader van de Wet waardering onroerende zaken ("Wet WOZ") een bezwaar- of beroepsmogelijkheid is opengesteld tegen de bij WOZ-beschikking vastgestelde heffingsmaatstaf van een onroerende zaak en de bij die vaststelling gehanteerde elementen, staat daartegen in de fase van de (onroerende-zaak)belastingheffing geen bezwaar of beroep meer open. Dit volgt uit artikel 220c van de Gemeentewet en de daarbij behorende parlementaire toelichting: De heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 220 bedoelde kalenderjaar valt (artikel 220c van de Gemeentewet). De elementen van de WOZ-beschikking waartegen in het kader van de Wet WOZ een bezwaar- en een beroepsgang openstaat, zijn in het kader van de belastingheffing niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De WOZ-beschikking is daarmee een vaststaand gegeven voor de belastingheffer. (...) In het kader van de aanslag OZB kan geen bezwaar tegen de objectafbakening meer in het geweer worden gebracht. De heffingsinstantie kan immers niet anders dan de WOZ-beschikking als een vaststaand gegeven hanteren. (...) De waardering van een WOZ-object kan niet meer met succes aan de orde worden gesteld in bezwaar en beroep tegen de aanslag. Ook dit is een uitvloeisel van de lijdelijke positie die de belastingwet (in casu de Gemeentewet en de belastingverordening) inneemt ten opzichte van de WOZ-beschikking. Op dezelfde grond als hiervoor is uiteengezet met betrekking tot de objectafbakening dient ook een onjuiste waardering te worden aangevochten in het kader van de rechtsbescherming van de Wet WOZ. (...) (Kamerstukken II 1996-1997, 25 037, nr. 2 en 3, MvT (Wet van 17 december 1996, Stb. 653). 5.4. Verweerder heeft bovendien ter zitting gesteld dat aan de WOZ-beschikking ten grondslag ligt een perceel van 338 m², wat overeenstemt met de omvang van het perceel dat aan belanghebbende is verkocht en geleverd en dat de strook grond die belanghebbende daarnaast in gebruik heeft genomen niet in de WOZ-beschikking is begrepen. Het Hof acht een en ander aannemelijk. 5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de grieven van belanghebbende niet tot een gegrondverklaring van het beroep kunnen leiden. Het gelijk is aan verweerder. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 7 november 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting met gesloten deuren, gehouden op 20 april 2001 inzake het beroep van X te Z, belanghebbende, betreffende de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 2000, opgelegd door het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Wijk bij Duurstede, verweerder. Gezeten was mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. Het beroep is gelijktijdig behandeld met dat van A, de echtgenote van belanghebbende, dat bij het Hof is geadministreerd onder nummer 00/2103. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Zijn echtgenote evenmin. Namens verweerder is verschenen B. Verweerder heeft een pleitnota (in kopie aan dit proces-verbaal gehecht) voorgedragen en overgelegd. Ter zitting heeft verweerder - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard: Belanghebbende heeft een beperkt recht op de onroerende zaak en is terecht aangeslagen. Hij heeft niet verzocht om een beschikking ex artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken. De WOZ-beschikking gaat ervan uit dat het object 338m² groot is. Die grootte staat ook in de verkoopbrochure van belanghebbende. Ik verzoek om een proceskostenvergoeding voor de gemeente Wijk bij Duurstede omdat belanghebbende zo'n lastige klant is. Hierop heeft het lid van de belastingkamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat mondeling uitspraak wordt gedaan op 27 april 2001. De griffier heeft dit proces-verbaal opgemaakt. Het is door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.