
Jurisprudentie
AD5936
Datum uitspraak2001-09-26
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005091/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005091/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vanaf het moment dat de aanspraak op de uitkering is ontstaan, is de werknemer in het genot van een uitkering, als bedoeld in art. 102.1.b ISOVSO.
Vermindering rijksvergoeding op grond van art. 102.1.b ISOVSO wegens het benoemen van personeel met voorbijgaan aan een eigen wachtgelder. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in de betrokken periode niet heeft voorgedaan. Daartoe heeft zij geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat een dergelijke vermindering van de rijksvergoeding slechts mogelijk is indien de betrokken werknemer in de van belang zijnde periode daadwerkelijk een uitkering als in art. 102.1.b ISOVSO omschreven, heeft ontvangen.
Art. 102 ISOVSO is, aldus de ABRS, erop gericht de positie van werkloos onderwijspersoneel te verbeteren en beoogt te voorkomen dat het Rijk komt te staan voor uitgaven die niet strikt noodzakelijk zijn. De door de rechtbank voorgestane uitleg van art. 102.1.b ISOVSO is hiermee onverenigbaar en doet afbreuk aan het dwingende karakter van deze bepaling. Deze uitleg heeft immers tot gevolg dat - gelet op de tweede in art. 102.1.b opgenomen constitutieve voorwaarde om tot vermindering van de rijksvergoeding over te gaan - de datum waarop door de betrokken werknemer een uitkeringsaanvraag is ingediend en in het verlengde daarvan het moment waarop de uitkeringsinstantie een beslissing neemt, van doorslaggevende betekenis zijn voor de mogelijkheden van appellant om wegens het niet naleven van de zogenoemde eigen wachtgelders-bepalingen een bedrag op de rijksvergoeding in mindering te kunnen brengen. Op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel heeft een werkloos geworden werknemer recht op uitkering indien aan de in dit besluit genoemde voorwaarden is voldaan.
Gelet hierop en het vorenoverwogene in aanmerking nemende, moet het ervoor worden gehouden dat indien, zoals in dit geval, aan de betrokken werknemers door de uitkeringsinstantie met terugwerkende kracht een uitkering is verstrekt, deze werknemer vanaf het moment dat de aanspraak op de uitkering is ontstaan in het genot is van een uitkering, als bedoeld in art. 102.1.b ISOVSO. In dit geval was - op andere gronden dan de rechtbank heeft overwogen - geen plaats voor vermindering van de vergoeding op grond van evengenoemd artikel.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, appellant.
mrs. J.H.B. van der Meer, E.M.H. Hirsch Ballin, P.A. Offers
Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO) 102.1.b, 102.7
Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO
Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel
Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel hoofdstuk I-P
Uitspraak
Raad
van State
200005091/1.
Datum uitspraak: 26 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 25 september 2000 in het geding tussen:
de Stichting School voor kinderen met hoor- en spreekmoeilijkheden De Kelp, gevestigd te Drachten
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 1997 heeft appellant ten behoeve van de Stichting School voor kinderen met hoor- en spreekmoeilijkheden De Kelp (hierna: de Stichting) de rijksvergoeding voor het jaar 1995 vastgesteld en daarbij het bedrag van de aanvraag rijksvergoeding 1995 verminderd met ƒ 5.870,00 wegens het niet naleven van de Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs (hierna: de TWAO).
Bij besluit van 20 mei 1998 heeft appellant de rijksvergoeding voor het jaar 1995 nader vastgesteld.
Bij besluit van 3 februari 1999 heeft appellant het door de Stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 20 januari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 september 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van het in de uitspraak overwogene een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 april 2001 heeft de Stichting een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. S.L.A.M. Lim, gemachtigde, is verschenen. De Stichting heeft zich met kennisgeving niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 29 november 1997 heeft appellant ten behoeve van de Stichting de rijksvergoeding voor het jaar 1995 vastgesteld en daarbij wegens het niet correct naleven van de TWAO op de aanvraag rijksvergoeding 1995 een bedrag van ƒ 5.870,00 in mindering gebracht.
2.2. Bij besluit van 20 mei 1998 heeft appellant de rijksvergoeding voor het jaar 1995 nader vastgesteld. Daarbij is de vermindering wegens het niet correct naleven van de TWAO ongedaan gemaakt en is op de rijksvergoeding een bedrag van ƒ 2.935,00 in mindering gebracht wegens het op onjuiste wijze toepassen van de eigen-wachtgelderbepalingen met betrekking tot de vervulling van de functie van klassenassistent.
2.3. Ingevolge artikel 102, eerste lid, aanhef en onder b, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: de ISOVSO) wordt op de vergoeding van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat is benoemd met voorbijgaan van personeel dat een gelijksoortige functie uitoefent of heeft uitgeoefend aan een gelijksoortige school van het bevoegd gezag, voorzover laatstgenoemd personeel in het genot is van wachtgeld of van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 102, zevende lid, eerste volzin, van de ISOVSO kan de Minister in andere gevallen dan voorzien in de ministeriële regeling bedoeld in het zesde lid, wegens gewichtige redenen op verzoek van het bevoegd gezag beslissen dat de vermindering van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid en het tweede lid onder a, niet zal plaatsvinden.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat zich in de periode van 18 september 1995 tot 1 januari 1996 niet de situatie heeft voorgedaan dat eiseres met voorbijgaan aan een eigen wachtgelder personeel heeft benoemd. Zij is tot dat oordeel gekomen op grond van de overweging dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat vermindering van de rijksvergoeding op grond van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder b, van de ISOVSO slechts mogelijk is indien de betrokken werknemer in de van belang zijnde periode daadwerkelijk een uitkering als in genoemde bepaling omschreven, heeft ontvangen.
2.5. De Staatssecretaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de betekenis van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 76 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO heeft miskend, door als vaststaande feiten aan de uitspraak ten grondslag te leggen dat de betrokken medewerker eerst sedert 20 december 1995 in het bezit was van wachtgeld en dat de Stichting niet vóór 21 december 1995 op de hoogte kon zijn van dit toekenningsbesluit. Verder heeft de Staatssecretaris betoogd dat de rechtbank een onjuiste uitleg geeft aan artikel 102 van de ISOVSO.
2.6. Artikel 102 van de ISOVSO is erop gericht de positie van werkloos onderwijspersoneel te verbeteren en beoogt te voorkomen dat het Rijk komt te staan voor uitgaven die niet strikt noodzakelijk zijn. De door de rechtbank voorgestane uitleg van artikel 102, eerste lid, aanhef en onder b, van de ISOVSO is hiermee onverenigbaar en doet afbreuk aan het dwingende karakter van deze bepaling. Deze uitleg heeft immers tot gevolg dat - gelet op de tweede in artikel 102, eerste lid, aanhef en onder b, van de ISOVSO opgenomen constitutieve voorwaarde om tot vermindering van de rijksvergoeding over te gaan - de datum waarop door de betrokken werknemer een uitkeringsaanvraag is ingediend en in het verlengde daarvan het moment waarop de uitkeringsinstantie een beslissing neemt, van doorslaggevende betekenis zijn voor de mogelijkheden van appellant om wegens het niet naleven van de zogenoemde eigen wachtgelders-bepalingen een bedrag op de rijksvergoeding in mindering te kunnen brengen.
2.6.1. Op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel heeft een werkloos geworden werknemer recht op uitkering indien aan de in dit besluit genoemde voorwaarden is voldaan. Gelet hierop en het vorenoverwogene in aanmerking nemende, moet het ervoor worden gehouden dat indien, zoals in het onderhavige geval, aan de betrokken werknemers door de uitkeringsinstantie met terugwerkende kracht een uitkering is verstrekt, deze werknemer vanaf het moment dat de aanspraak op de uitkering is ontstaan in het genot is van een uitkering, als bedoeld in artikel 102, eerste lid, aanhef en onder b, van de ISOVSO. Dat de uitkering pas wordt uitgekeerd na een daartoe strekkend besluit van de uitkeringsinstantie doet hieraan niet af. Niet is dan ook van belang op welk moment het bevoegd gezag over de toekenning van de uitkering is geïnformeerd.
2.7. Uitgaande van hetgeen onder 2.6. en 2.6.1. is overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat de betrokken medewerker, die volgens appellant in de vacature van klassenassistent had moeten worden benoemd, in de periode waarop de vermindering betrekking heeft in het genot was van een wachtgelduitkering. Verder is niet in geschil dat deze medewerker op het moment dat de vacature van klassenassistent werd vervuld als leerkracht bij de betrokken basisschool was aangesteld.
2.7.1. Uit Hoofdstuk I-P van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel volgt, dat het niet mogelijk is iemand bij een instelling of, in geval van een bestuursbenoeming bij een bevoegd gezag, in meer dan één functie te benoemen. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat de Stichting door een ander dan de betrokken medewerker in de functie van klassenassistent te benoemen, deze vacature heeft vervuld met voorbijgaan van personeel dat een gelijksoortige functie heeft uitgeoefend aan een gelijksoortige school van het bevoegd gezag, als bedoeld in artikel 102, eerste lid, aanhef, van de ISOVSO. Voor vermindering van de vergoeding op grond van deze bepaling was dan ook geen plaats.
2.7.2. De Afdeling komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat zich in de periode 18 september 1995 tot 1 januari 1996 niet de situatie heeft voorgedaan dat de Stichting met voorbijgaan aan een eigen wachtgelder personeel heeft benoemd als bedoeld in artikel 102, eerste lid, van de ISOVSO. De rechtbank is - zij het op andere gronden - tot hetzelfde oordeel gekomen en heeft dan ook het besluit van 3 februari 1999 terecht vernietigd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient - met verbetering van gronden - te worden bevestigd.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001
284.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,