
Jurisprudentie
AD5939
Datum uitspraak2001-11-07
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102022/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102022/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen reistijdverletvergoeding per zaak indien sprake is van behandeling van meerdere, niet samenhangende zaken op dezelfde dag en op dezelfde plaats.
Weigering een afzonderlijke vergoeding voor reistijdverlet toe te kennen. Ingevolge art. 24.1 Bvr 2000 wordt, voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting (...) en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, per volle gereisde 60 kilometer een halve punt toegekend (...). De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat art. 24 Bvr 2000 de strekking heeft een reistijdverletvergoeding per zaak toe te kennen indien meerdere, niet-samenhangende zaken op dezelfde dag en dezelfde plaats worden behandeld. Uit de tekst van art. 24 volgt, dat alleen een vergoeding wegens reistijdverlet kan worden toegekend indien de rechtsbijstandverlener inderdaad reistijdverlet in de betrokken zaak heeft geleden. Deze uitleg past in het systeem van het Bvr 2000, waar ook in de toelichting bij de artt. 11 en 25 is bepaald, dat indien de rechtsbijstandverlener slechts eenmaal kosten maakt voor het reizen naar de zitting, slechts één keer reiskosten en reistijdverlet worden vergoed. De wetgever heeft een breuk beoogd met het systeem zoals dat gold onder het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994.
Vernietigt de uitspraak van de rechtbank
De raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage, appellant.
mr. P.A. Offers
Uitspraak
Raad
van State
200102022/1.
Datum uitspraak: 7 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 februari 2001 in het geding tussen:
mr. A, kantoorhoudend te B
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 18, 22 en 23 februari en 2 en 14 maart 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: het bureau) vergoedingen wegens het verstrekken van rechtsbijstand aan rechtzoekenden ter zake van vreemdelingenbewaring, vastgesteld op ƒ. 794,30, onder mededeling dat de gedeclareerde kilometers zijn vergoed onder toevoegnummer 3BX9819.
Bij besluiten van 25 juli 2000 heeft appellant de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van Commissie bezwaar en beroep (hierna: de commissie) van 20 juli 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 februari 2001, verzonden op 22 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2001 heeft mr. A (hierna: A) een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Buijs, is verschenen. A is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het eerste lid van artikel 24 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) - voor zover hier van belang - wordt, voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting (...) en naar rechtzoekenden wier vrijheid is ontnomen of beperkt, per volle gereisde 60 kilometer een halve punt toegekend (...).
2.2. Appellant heeft betoogd, dat voornoemde reistijdverletvergoeding afhankelijk is van de daadwerkelijk gereisde afstand. Hiervoor is volgens appellant van belang, dat in artikel 24 van het Bvr 2000 wordt uitgegaan van de totale gereisde afstand en dat per volle gereisde 60 kilometer een halve punt wordt toegekend. Hierdoor kunnen volgens appellant artikel 24 en artikel 25 van het Bvr 2000 slechts in elkaars samenhang worden bezien en zijn de reiskostenvergoeding en de reistijdverletvergoeding van elkaar afhankelijk. A neemt een tegenovergesteld standpunt in.
2.3. Uit de tekst van artikel 24 van het Bvr 2000 volgt, dat alleen een vergoeding wegens reistijdverlet kan wordt toegekend indien de rechtsbijstandverlener inderdaad reistijdverlet in de betrokken zaak heeft geleden. Deze uitleg past in het systeem van het Bvr 2000, waar ook in de toelichting bij de artikelen 11 en 25 is bepaald, dat indien de rechtsbijstandverlener slechts eenmaal kosten maakt voor het reizen naar de zitting, slechts één keer reiskosten en reistijdverlet worden vergoed.
2.4. De stelling van A dat niet is gebleken dat de wetgever een breuk heeft beoogd met het systeem zoals dat gold onder het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 treft geen doel. In de toelichting bij artikel 24 van het Bvr 2000 is specifiek aangegeven in welke situaties een reistijdverletvergoeding behoort te worden toegekend. Dit, gelezen in samenhang met de zinsnede uit dezelfde toelichting, dat in het oude besluit slechts in een beperkt aantal gevallen een vergoeding voor reistijdverlet werd gegeven en dat in het huidige besluit het uitgangspunt is dat een vergoeding voor reistijdverlet wordt gegeven, leidt tot de conclusie dat wel een breuk met het oude systeem is beoogd.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 24 van het Bvr de strekking heeft een reistijdverletvergoeding per zaak toe te kennen indien meerdere, niet-samenhangende zaken op dezelfde dag en dezelfde plaats worden behandeld. Dat van een "enigszins forfaitaire" vergoeding wordt gesproken, maakt dit niet anders. Het "enigszins forfaitaire" is hierin gelegen dat per volle gereisde 60 kilometer een halve punt wordt toegekend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond te verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 februari 2001, AWB 00/8923 WRB;
III. verklaart het door A bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2001
66-364.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,