Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5960

Datum uitspraak2001-11-20
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830182-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

[..] Verdachte heeft in korte tijd tot driemaal toe getracht zijn echtgenote van het leven te beroven. De eerste twee keer op 3 juli 2001 door haar tot tweemaal toe de keel met kracht dicht te drukken, waardoor zij telkens het bewustzijn verloor en de derde keer op 17 juli 2001 door, na kalm beraad en rustig overleg, te trachten haar nek te breken door haar hoofd krachtig te draaien.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboortegevens verdachte], wonende te [woonplaats verdachte], thans gedetineerd in het huis van bewaring te Hoogeveen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 06 november 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen. VRIJSPRAAK De verdachte dient van het onder 1. primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met name acht de rechtbank niet bewezen dat er bij verdachte sprake was van kalm beraad en rustig overleg. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, telkens slechts is gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 2. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij op 03 juli 2001 te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, [naam slachtoffer] met kracht de keel heeft dichtgeknepen en telkens zolang heeft geknepen dat [naam slachtoffer]bewusteloos is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 17 juli 2001 te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, het hoofd van [naam slachtoffer] heeft beetgepakt en vervolgens krachtig heeft gedraaid, teneinde de nek van [naam slachtoffer] te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De rechtbank leest het onder 2. tenlastegelegde aldus dat het opzet van verdachte om [naam slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven te beroven, zich tevens heeft geopenbaard in het vastpakken en het tegen de vloer slaan van het hoofd van die [naam slachtoffer]. De rechtbank acht dit onderdeel van de aldus gelezen tenlastelegging echter niet wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte, zoals hij zowel tijdens zijn verhoor op 18 juli 2001 als ter terechtzitting heeft verklaard, [naam slachtoffer]' hoofd vastpakte en tegen de vloer sloeg omdat hij antwoord wilde op zijn vraag waarom [naam slachtoffer] hun huwelijk "naar de kloten hielp". Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken. KWALIFICATIES Het bewezene levert respectievelijk op: Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; Poging tot moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht STRAFBAARHEID De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde feitencomplex onder meer aangevoerd dat cliënt geheel buiten zichzelf was en zich niets herinnert van het gebeurde; dat derhalve geen sprake is geweest van enig bewust handelen en voorts dat het ontbreken van het voornemen om [naam slachtoffer] van het leven te beroven ertoe heeft geleid dat, toen verdachte inzicht kreeg in zijn handelen, [naam slachtoffer] geschrokken heeft losgelaten en derhalve vrijwillig is teruggetreden als bedoeld in artikel 46b Sr., zodat verdachte te dier zake behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verdachte zich weliswaar niets schijnt te herinneren van het gebeurde op 3 juli 2001, doch dat dit niet impliceert dat verdachte zich niet bewust is geweest van hetgeen hij deed. Blijkens het proces-verbaal van aangifte (dossier-paragraaf 2.1.1.) heeft verdachte het slachtoffer, nadat zij door diens toedoen het bewustzijn had verloren, op adem laten komen om haar vervolgens de keel nogmaals dicht te drukken, waardoor zij wederom het bewustzijn verloor. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft kunnen overzien. Van vrijwillige terugtred kan evenmin sprake zijn omdat in het onderhavige geval sprake is van een voltooide poging, waarbij verdachte alle handelingen heeft verricht die konden leiden tot de dood van het slachtoffer. Dat daarbij het beoogde gevolg niet is ingetreden doet niet (meer) ter zake: Er is sprake van een strafbare poging. De rechtbank passeert derhalve deze verweren. Bij de stukken is aanwezig een psychiatrisch rapport d.d. 15 september 2001 opgemaakt door R. Vriesema, psychiater, psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie: Bij verdachte bestaat een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Dit deed zich ook voor ten tijde van de delicten. Een en ander is in die mate geweest dat verdachte daarvoor in licht verminderde mate verantwoordelijk kan worden geacht. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de gebleken toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen geachte aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. De rechtbank acht de verdachte deswege strafbaar. STRAFMOTIVERING EN BIJZONDERE MOTIVERING EX ARTIKEL 359, LID 7 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING Bij de bepaling van de hierna te vermelden straf heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden in haar overwegingen betrokken: Verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer] leren kennen in oktober 1999. Verdachte was toen gehuwd met zijn eerste echtgenote. Omdat naar zijn zeggen de relatie met zijn - toen zwangere - echtgenote slechter werd en zeker na de geboorte van een kind uit die relatie verdachte zich tekort gedaan voelde, begon verdachte een relatie met [naam slachtoffer]. Vrijwel meteen na het verbreken van zijn relatie met zijn eerste echtgenote is verdachte met [naam slachtoffer] in april 2000 gaan samenwonen en op 9 maart 2001 zijn zij gehuwd. Vanaf de aanvang van het samenwonen is er bij beide partners een grote kinderwens en op 17 mei 2001 wordt hun zoon geboren. Opnieuw voelt verdachte zich na de geboorte van het kind tekort gedaan. Op 6 juni 2001 verlaat [naam slachtoffer] na een ruzie de echtelijke woning en trekt in bij haar ex-echtgenoot, [naam ex-echtgenoot slachtoffer]. Op 3 juli 2001 bevindt verdachte zich in de woning van [naam ex-echtgenoot slachtoffer] en [naam slachtoffer] in het kader van een getroffen bezoekregeling tussen verdachte en zijn zoontje. Er ontstaat een woordenwisseling tussen verdachte en [naam slachtoffer] over geruchten dat [naam slachtoffer] verdachte zou hebben gebruikt om zwanger te worden omdat [naam ex-echtgenoot slachtoffer] geen kinderen (meer) zou kunnen verwekken. Verdachte kan zich nog herinneren dat hij zijn zoontje in de maxicosi heeft gelegd. Blijkens de aangifte grijpt verdachte [naam slachtoffer] met beide handen krachtig bij de keel, die hierdoor het bewustzijn verliest. Verdachte laat haar op adem komen. [Naam slachtoffer] hoort hem zeggen: "Kom maar". Vervolgens grijpt hij haar nogmaals krachtig bij de keel, waardoor zij wederom het bewustzijn verliest. Verdachte kan zich deze gebeurtenissen niet herinneren. Hij komt naar eigen zeggen op een gegeven moment weer bij zijn positieven en bemerkt dat hij zijn handen om [naam slachtoffer]'s keel heeft. [Naam slachtoffer] weet, met medeneming van haar zoontje, te vluchten als verdachte een glaasje water haalt. Verdachte komt haar echter achterna en pakt haar krachtig vast aan een arm om haar naar binnen te trekken. Als verdachte ook aan de baby begint te trekken geeft ze hem die, waardoor [naam slachtoffer] zich kan losrukken en naar de buren kan vluchten. Daar belt zij de politie. In overleg met de politie, [naam slachtoffer] doet op dat moment geen aangifte, zegt verdachte toe dat hij zijn echtgenote met rust zal laten. In de daarop volgende dagen ontwikkelt zich bij verdachte het plan om [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Als hij in het weekeinde van 14 juli 2001 in zijn woning een sleutel vindt van de woning van [naam ex-echtgenoot slachtoffer] nemen zijn plannen vaste vormen aan. Hij bedenkt dat hij het beste haar nek kan breken door haar hoofd vast te pakken en krachtig te draaien. Verdachte heeft in films gezien dat deze techniek wordt toegepast om mensen om te brengen. Op 17 juli 2001 begeeft hij zich omstreeks 07:15 uur naar de woning van [naam ex-echtgenoot slachtoffer]. Hij weet dat [naam slachtoffer] [naam ex-echtgenoot slachtoffer] naar zijn werk brengt. Verdachte heeft van huis chirurgenhandschoenen meegenomen om te voorkomen dat zijn vingerafdrukken in de woning van [naam ex-echtgenoot slachtoffer] zouden achterblijven. Hij verschaft zich de toegang tot de woning met de gevonden sleutel en stelt zich op achter de deur van de logeerkamer. Als [naam slachtoffer] naar boven komt treedt hij tevoorschijn. In de worsteling die ontstaat pakt hij haar hoofd vast. Hij legt zijn linkerhand op haar achterhoofd en zijn rechterhand om haar kin en draait haar hoofd krachtig teneinde haar nek te breken, hetgeen echter niet lukt. Door de verzorging van hun zoontje ter sprake te brengen en verdachte naar de mond te praten gelukt het [naam slachtoffer] verdachte te kalmeren. Uit de rapportage die omtrent de geestvermogens en de persoonlijkheid van verdachte is opgemaakt blijkt dat verdachte is behept met een gemengde persoonlijkheidsstoornis met enige theatrale en narcistische kenmerken en een sterke aandachtsbehoefte. Er is weinig empathie. Zijn behoefte aan aandacht en verzorging lijkt weinig te maken te hebben met binding en hechting, maar is vooral wensvervullend van aard. De delicten moeten worden beschouwd als een infantiele wraakneming in reactie op sterke teleurstelling en krenking van zijn zelfgevoel in een intieme relatie. Verdachte is in het algemeen niet een gevaar voor de algemene veiligheid van personen. Er lijkt geen sprake te zijn van agressieproblematiek, die de kans op herhaling van soortgelijke feiten aannemelijk maakt. Een intieme relatie kan echter op gespannen voet komen te staan met zijn geïdealiseerde beeld van een vrouw. Er is geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld. Onderzoekers adviseren een grotendeels onvoorwaardelijke detentie met een kort voorwaardelijk gedeelte in verband met de wenselijkheid van behandeling. Uit de rapportage en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte zich vooral bedrogen voelt en daarover nog steeds enigszins verontwaardigd is. Ter terechtzitting heeft hij desgevraagd verklaard dat hij begrip had kunnen opbrengen voor een reactie als die van hem op 3 juli en 17 juli 2001 van de partner uit zijn eerste huwelijk, die juist door verdachte zelf op vergelijkbare wijze werd bedrogen. Een behandeling van verdachte lijkt met de ook nu nog door verdachte tentoongespreide houding op voorhand dan ook weinig succesvol. Feitelijk heeft verdachte in korte tijd tot driemaal toe getracht zijn echtgenote van het leven te beroven. De eerste twee keer op 3 juli 2001 door haar tot tweemaal toe de keel met kracht dicht te drukken, waardoor zij telkens het bewustzijn verloor en de derde keer op 17 juli 2001 door, na kalm beraad en rustig overleg, te trachten haar nek te breken door haar hoofd krachtig te draaien. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer tenger is gebouwd en ongeveer 57 kilogram weegt. Het mag derhalve een wonder heten dat geen van de handelingen tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De officier van justitie heeft een eis geformuleerd van 36 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Moord wordt algemeen beschouwd als het ernstigste commune misdrijf en wordt bedreigd met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren. Het tweede lid van artikel 45 Sr. bepaalt dat het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld bij poging met een derde wordt verminderd. Poging tot moord kan derhalve worden bestraft met ten hoogste dertien jaar gevangenisstraf. Doodslag wordt bedreigd met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren. Een poging daartoe kan op grond van voormeld artikel worden bestraft met ten hoogste tien jaar gevangenisstraf. Nu sprake is van meer dan één feit is artikel 57 Sr. (meerdaadse samenloop) toepasselijk. Dit artikel bepaalt onder meer dat bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd, één straf wordt uitgesproken, die echter niet meer dan een derde boven het hoogste maximum is. Voor beide feiten kan derhalve (ruim) zeventien jaren gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank acht de omstandigheden waaronder verdachte zijn echtgenote van het leven heeft willen beroven (3 juli 2001) en een moord op zijn echtgenote heeft voorbereid en daaraan uitvoering heeft gegeven (17 juli 2001) uiterst strafwaardig. De rechtbank vindt daarin aanleiding een aanmerkelijk hogere vrijheidsstraf aan verdachte op te leggen dan is gevorderd. De rechtbank komt derhalve tot de hierna te vermelden strafoplegging. MOTIVERING BIJKOMENDE STRAF De rechtbank acht het hierna te vermelden in beslag genomen voorwerp vatbaar voor de op te leggen bijkomende straf van verbeurdverklaring, aangezien het een voorwerp is met behulp van welke het feit onder 2. is begaan. BEWARING TEN BEHOEVE VAN DE RECHTHEBBENDE Nu met betrekking tot na te melden in beslag genomen voorwerp onvoldoende is komen vast te staan wie als rechthebbende van dat voorwerp kan worden aangewezen, zal de rechtbank met betrekking tot dat voorwerp de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. BENADEELDE PARTIJ [naam slachtoffer] De rechtbank acht het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade, de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade, alsmede het bedrag der gevorderde schade bewezen zodat de civiele vordering voor toewijzing vatbaar is. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN: De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT: verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij; verklaart bewezen, dat het onder 1. subsidiair en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld; verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN JAREN; beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart verbeurd het navolgende in beslag genomen voorwerp: een latex handschoen; gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het navolgende in beslag genomen voorwerpen: een huissleutel; veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], van de som van ¦ [hoogte bedrag], met de veroordeling tevens van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil; Dit vonnis is gewezen door mr. E. van der Herberg, voorzitter en mr. H. de Wit en mr A.M.E. van der Sluijs, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 20 november 2001.