Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5961

Datum uitspraak2001-07-18
Datum gepubliceerd2001-11-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/29417
Statusgepubliceerd


Indicatie

SAMENVATTING AC-procedure / Somalië / Ashraf. Eiser behoort tot de Reer Hamar bevolkingsgroep, Ashraf-clan. Eiser heeft gewezen op de REK-uitspraken AWB 00/1790 en AWB 00/1775 van 14 juli 2000. In deze uitspraken heeft de REK overwogen dat de positie van de leden van de Reer Hamar zodanig is dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds als vluchteling moet worden aangemerkt indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging, welke in verband kunnen worden gebracht met de etnische afkomst. In het bestreden besluit heeft verweerder hier geen overweging aan gewijd. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eiser ondervonden problemen wel een etnische achtergrond hebben. Het beroep op gelijkheidsbeginsel door verweerder onder verwijzing naar de uitspraak AWB 00/6191 van de rechtbank Zwolle d.d. 19 april 2001 faalt. Beroep gegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 01/29417 UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1974, van Somalische nationaliteit, IND-dossiernummer: 0107.01.8008, eiser, gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal; en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ''s-Gravenhage verweerder, gemachtigde: mr. S.D.M. Michael, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 1 juli 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 4 juli 2001 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 4 juli 2001 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. 1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 13 juli 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting is een tolk verschenen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is tevens van belang of verweerder, met het oog op de in acht te nemen zorgvuldigheid, de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren heeft kunnen afwijzen. Feiten en standpunten van partijen 2.2 Eiser behoort tot de bevolkingsgroep Reer Hamar, Ashraf-clan. Vanaf 1997 is eiser regelmatig door leden van de overheersende clans Abgal en Haber Gedir mishandeld en beroofd. Volgens eiser gebeurde dit vanwege zijn afkomst omdat leden van zijn clan tot een minderheid behoren. Op 25 februari 2001 is een aantal gewapende mannen van de Haber Gedir clan bij eisers ouderlijk huis langsgekomen. Nadat eisers vader geweigerd had een grote som geld te betalen is hij door de mannen doodgeschoten. Eiser kreeg van de mannen te horen dat hij nog drie dagen de tijd had om het geld bij elkaar te krijgen anders zou ook hij vermoord worden. Eiser is hierop samen met zijn moeder naar een neef gegaan. Daar heeft eiser tot zijn vertrek uit zijn land van herkomst ondergedoken gezeten. 2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kan worden afgewezen. Verweerder wijst allereerst op het feit dat eiser eerst na drie dagen in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, zodat het vermoeden bestaat dat eisers inreis niet werd ingegeven door asielrelevante redenen. Ten aanzien van de molestaties en mishandelingen van eiser is verweerder van oordeel dat deze het gevolg zijn van de algemene situatie in Somalië. Niet aannemelijk is voorts dat eiser vanwege zijn afkomst een dermate discriminatoire bejegening heeft ondervonden dat hij op zeer ernstige wijze in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt. De overval op 25 februari 2001 leidt niet tot een ander oordeel nu eiser tijdens die overval ongemoeid is gelaten en deze werd gepleegd uit winstbejag. Naar het oordeel van verweerder zijn eiser en zijn familieleden slachtoffer geworden van een commuun delict waarbij niet is gebleken dat de etnische afkomst van hen een (doorslaggevende) rol heeft gespeeld. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 11 mei 2001 (Awb 01/16206) faalt omdat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij vanwege zijn afkomst in de negatieve belangstelling is komen te staan. Bovendien heeft eiser nog een aantal maanden zonder problemen in Somalië verbleven en heeft eiser een vestigingsalternatief in het noorden van Somalië of Puntland. Niet aannemelijk is voorts dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Tenslotte stelt verweerder dat niet aannemelijk is dat eiser als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet zou kunnen terugkeren naar zijn land van herkomst. 2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte in het AC heeft afgedaan. Allereerst wijst eiser op de jurisprudentie inzake asielzoekers die behoren tot de Reer Hamar, waaronder de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 14 juli 2000. Volgens die jurisprudentie is de positie van leden van de Reer Hamar zodanig dat een individueel lid reeds als vluchteling moet worden aangemerkt indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging, welke in verband kunnen worden gebracht met de etnische afkomst. Eiser voldoet ruimschoots aan die geringe mate van daden van vervolging gezien het feit dat hij vanaf 1997 tot aan zijn vlucht regelmatig vanwege zijn afkomst werd beroofd en mishandeld. Voorts kan aan eiser geen binnenlands vestigingsalternatief worden tegengeworpen. Daarbij heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of traumatische ervaringen aan terugkeer van eiser naar Somalië in de weg staan. Beoordeling van het beroep De rechtbank overweegt als volgt. 2.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. 2.6 Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag (het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.7 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.8 Niet in het geding is dat eiser behoort tot de Reer Hamar bevolkingsgroep, Ashraf-clan. Verweerder heeft evenmin gesteld dat eisers relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat dan ook uit van de geloofwaardigheid van het relaas. Het relaas zoals dat door eiser naar voren is gebracht past naar het oordeel van de rechtbank in het beeld dat wordt geschetst in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 februari 2000 inzake de algemene situatie in Somalië. Eiser heeft in zijn zienswijze op het negatieve voornemen van verweerder van 3 juli 2001 uitdrukkelijk verwezen naar de uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) van 14 juli 2000 (Awb 00/1790 en 00/1775). Verweerder heeft in het bestreden besluit nagelaten hieraan een enkele overweging te wijden. In voornoemde uitspraak heeft de REK overwogen dat de positie van leden van de Reer Hamar zodanig is dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds als vluchteling moet worden aangemerkt indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging, welke in verband kunnen worden gebracht met de etnische afkomst. Gelet op het relaas van eiser is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat het er veeleer op lijkt dat de door eiser ondervonden problemen een etnische achtergrond hebben. Zij zijn immers het gevolg van de gedragingen van personen behorende tot meerderheidsclans, welke gedragingen plaatsvonden langs etnische lijnen. Verweerder heeft zich ter zitting nog met zoveel woorden beroepen op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de uitspraak van 19 april 2001 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, NAV 2001/183. De rechtbank overweegt dienaangaande dat haar niet is gebleken dat de omstandigheden die ten aanzien van eiser naar voren zijn gekomen, op één lijn zijn te stellen met de omstandigheden van de betrokken Somalische asielzoeker in de door verweerder aangehaalde uitspraak. Gelet op al het vorenoverwogene leende de aanvraag van eiser zich niet voor afdoening in het AC. Nu eiser in het gelijk wordt gesteld ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat verweerder bij de nieuwe beslissing betrekt hetgeen eiser heeft gesteld ten aanzien van zijn psychische conditie en zijn eventuele trauma. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het de rechtbank voorkomt dat het door verweerder ter zitting naar voren gebrachte vereiste - om aanspraak te kunnen maken op toelating op grond van het traumatabeleid - van lijfelijke aanwezigheid niet zover strekt dat eiser in de kamer waar zijn vader doodgeschoten werd aanwezig moest zijn in plaats van, zoals in casu het geval is, in de belendende kamer. 2.9 Gelet op het voorgaande is het beroep is gegrond. 2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de beschikking van 4 juli 2001; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ1.420,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. R. Depping, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.F.E. Lampe als griffier op 18 juli 2001. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken', postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Op de voet van artikel 85 Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: 18 juli 2001