Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6121

Datum uitspraak2001-06-22
Datum gepubliceerd2001-11-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/25370
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / voorlopige maatregel / VRIS. Verweerder heeft eiser gedurende zijn preventieve hechtenis op 8 mei 2001 en 5 juni 2001 de voorlopige maatregel van bewaring opgelegd. Blijkens het beleid van verweerder als neergelegd in A 5.3.7.1 Vc 2000 kan de voorlopige maatregel van bewaring worden toegepast met inachtneming van de bestaande wettelijke waarborgen. Met betrekking tot de oplegging van de voorlopige maatregel van bewaring van 5 juni 2001 heeft de rechtbank omtrent de naleving van de waarborgen niets aangetroffen. Daar de rechtbank niet gebleken is van omstandigheden die afwijking van het door verweerder neergelegde beleid rechtvaardigen is de rechtbank van oordeel dat het voorlopige bevel van bewaring niet een basis kan zijn voor de overbrugging van de periode gelegen tussen de expiratie van de gevangenhouding en het op 14 juni 2001 gegeven bevel van bewaring. Derhalve is de bewaring van meet af aan onrechtmatig geweest. Beroep gegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/25370 VRONTO UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1970, van Sierraleoonse nationaliteit, gemachtigde: mr. H.B. Boogaart, advocaat te Groningen. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 14 juni 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw2000). 1.2 Verweerder heeft op 15 juni 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 22 juni 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen G. Klaucke. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. 2.4 De rechtbank is gebleken dat eiser alvorens in vreemdelingenbewaring te zijn gesteld op 3 mei 2001 strafrechtelijk is aangehouden. Op dezelfde dag in eiser in verzekering gesteld. Vervolgens is de strafrechtelijke bewaring en gevangenhouding bevolen. Gedurende deze preventieve hechtenis heeft verweerder op 8 mei 2001 en op 5 juni 2001 eiser de voorlopige maatregel van bewaring opgelegd. Op 13 juni 2001 is eiser strafrechtelijk heengezonden, waarna hij op 14 juni 2001 in vreemdelingenbewaring is gesteld. Blijkens het beleid van verweerder als neergelegd in A 5.3.7.1 Vc2000 kan de voorlopige maatregel van bewaring worden toegepast met inachtneming van de bestaande wettelijke waarborgen (artikel 5.2 en 5.3 Vb2000). In artikel 5.2 Vb2000 is opgenomen dat de vreemdeling die op grond van artikel 59 Vw2000 in bewaring wordt gesteld alvorens deze inbewaringstelling wordt gehoord en dat aan de vreemdeling tijdig mededeling wordt gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman. Blijkens de gedingstukken heeft verweerder bij de oplegging van de voorlopige maatregel van bewaring van 8 mei 2001 deze waarborgen in acht genomen. Met betrekking tot de oplegging van de voorlopige maatregel van bewaring van 5 juni 2001 heeft de rechtbank omtrent de naleving van de waarborgen niets aangetroffen. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat het er voor moet worden gehouden dat de waarborgen niet in acht zijn genomen nu hiervan uit de gedingstukken niets blijkt. Daar de rechtbank niet gebleken is van omstandigheden die afwijking van het door verweerder neergelegde beleid rechtvaardigen is de rechtbank van oordeel dat het voorlopige bevel tot bewaring van 5 juni 2001, gelet op het hierboven geconstateerde, niet een basis kan zijn voor de overbrugging van de periode gelegen tussen de expiratie van de gevangenhouding en het op 14 juni 2001 gegeven bevel tot bewaring. Dit betekent dat de hier aan de orde zijnde bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring moet worden bevolen. 2.5 Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen eiser te presenteren bij de Nigeriaanse autoriteiten nu eiser reeds tijdens zijn strafrechtelijke detentie heeft aangegeven over zowel de Nigeriaanse als de Sierraleoonse nationaliteit te beschikken. 2.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de bewaring anderszins niet gerechtvaardigd zou zijn (geweest). Derhalve zijn er naar het oordeel van de rechtbank gronden van billijkheid om de schadevergoeding die eiser in beginsel toekomt te matigen tot nihil. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 22 juni 2001; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt deze op nihil; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier op 22 juni 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Afschrift verzonden: 27 JUNI 2001