Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6123

Datum uitspraak2001-06-13
Datum gepubliceerd2001-11-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/23286
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / leeftijdsonderzoek / manifest bedrog. Naar het oordeel van de rechtbank komt de vreemdeling, afkomstig uit de DRC, op grond van artikel 7:464 BW het recht op voorinzage van, op zijn persoon betrekking hebbende, resultaten van medisch onderzoek toe. Weliswaar heeft de vreemdeling door ondertekening van het verzoek om leeftijdsonderzoek de onderzoeker(s) in eerste instantie toestemming verleend om de IND de resultaten van het onderzoek en de onderzoeksgegevens te verstrekken, doch deze toestemming is bij schrijven van 29 mei 2001 en derhalve reeds voordat drs. H.Th. van der Pas zijn resultaten van onderzoek in een onderzoeksrapport had neergelegd, ingetrokken. Van deze intrekking is namens de vreemdeling op 1 juni 2001 en derhalve voorafgaand aan de staandehouding en inbewaringstelling ook aan de IND mededeling gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu dan ook gehandeld in strijd met de eerder genoemde wettelijke bepaling. Doordat drs. H.Th. van der Pas de gegevens ondanks het uitdrukkelijke verzoek hiertoe niet aan de vreemdeling ter voorinzage heeft gegeven, doch deze gegevens rechtstreeks aan de IND heeft toegezonden, is de vreemdeling in zijn belangen geschaad, aangezien hij daardoor niet in de gelegenheid is geweest inzage door de IND te blokkeren. Nu, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven, de inbewaringstelling is gebaseerd op manifest bedrog dat uitsluitend is gerelateerd aan de uitkomst van het leeftijdsonderzoek is de rechtbank van oordeel dat gelet op het vorenoverwogene de vreemdelingrechtelijke staandehouding, ophouding en inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht, zodat de bewaring dient te worden opgeheven.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE 'S-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Zaaknummer: AWB 01/23286 VRONTO Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] december 1984, fictieve geboortedatum na leeftijdsonderzoek 1 januari 1981, burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 11 juni 2001. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R. Vat, advocaat te 's-Hertogenbosch. Verweerder is verschenen bij gemachtigde drs. H.W. Pieters. Als tolk in de Franse taal was aanwezig C.J.M. Quadekker-van Stokkum. I. PROCESVERLOOP Op 2 juni 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 2 juni 2001, diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen, is namens de vreemdeling beroep ingesteld. Daarbij is namens de vreemdeling om schadevergoeding verzocht. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Namens de vreemdeling is ter zitting - kort weergegeven en voor zover te dezen relevant - betoogd dat het door drs. H.Th. van der Pas op 30 mei 2001 opgemaakte rapport van leeftijdsonderzoek in strijd met het bepaalde in artikel 7:464 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is verstrekt. Op grond van de conclusies van het leeftijdsonderzoek is door de Vreemdelingendienst manifest bedrog vastgesteld. De gemachtigde van de vreemdeling stelt zich op het standpunt dat, nu het rapport van leeftijdsonderzoek is afgegeven in strijd met de wet, de Vreemdelingendienst de aldus verkregen resultaten van het leeftijdsonderzoek niet kan gebruiken om te concluderen dat er sprake is van manifest bedrog, zodat de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat verweerder op 29 mei 2001 in het kader van het door de vreemdeling ingediende asielverzoek een leeftijdsonderzoek heeft laten verrichten. Voorts gaat de rechtbank ervan uit, gelet op hetgeen in een dergelijke procedure gebruikelijk is, dat de vreemdeling voorafgaand aan het leeftijdsonderzoek daar schriftelijk toestemming voor heeft gegeven en daarbij de onderzoeker(s) tevens toestemming heeft gegeven de resultaten van onderzoek direct aan verweerder kenbaar te maken. Bij brief van 29 mei 2001 gericht aan drs. H.Th. van der Pas waarin mr. R. Vat heeft aangegeven dat hij als gemachtigde van de vreemdeling optreedt, is de eerder aan de onderzoeker(s) verleende toestemming om verweerder de resultaten van onderzoek en de onderzoeksgegevens onmiddellijk te verstrekken, ingetrokken. In dit schrijven is namens de vreemdeling aangegeven dat hij, via zijn raadsman, als eerste kennis wenst te nemen van de inhoud van het rapport van leeftijdsonderzoek en dat eerst na bestudering van dit rapport zal worden beslist of dit rapport aan de IND kan worden overgedragen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:464, tweede lid, onder b, van het BW wordt een persoon op wie een geneeskundig onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste wenst kennis te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank komt de vreemdeling op basis van voornoemde bepaling het recht op voorinzage van, op zijn persoon betrekking hebbende, resultaten van medisch onderzoek toe. Weliswaar heeft de vreemdeling door ondertekening van het verzoek om leeftijdsonderzoek de onderzoeker(s) in eerste instantie toestemming verleend om de IND de resultaten van het onderzoek en de onderzoeksgegevens te verstrekken, doch deze toestemming is bij schrijven van 29 mei 2001 en derhalve reeds voordat drs. H.Th. van der Pas zijn resultaten van onderzoek in een onderzoeksrapport had neergelegd, ingetrokken. Van deze intrekking is namens de vreemdeling op 1 juni 2001 en derhalve voorafgaand aan de staandehouding en inbewaringstelling ook aan de IND mededeling gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu dan ook gehandeld in strijd met de eerder genoemde wettelijke bepaling. Doordat drs. H.Th. van der Pas de gegevens ondanks het uitdrukkelijke verzoek hiertoe niet aan de vreemdeling ter voorinzage heeft gegeven, doch deze gegevens rechtstreeks aan de IND heeft toegezonden, is de vreemdeling in zijn belangen geschaad, aangezien hij daardoor niet in de gelegenheid is geweest inzage door de IND te blokkeren. Nu, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven, de inbewaringstelling is gebaseerd op manifest bedrog dat uitsluitend is gerelateerd aan de uitkomst van het leeftijdsonderzoek is de rechtbank van oordeel dat gelet op het vorenoverwogene de vreemdelingrechtelijke staandehouding, ophouding en inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht, zodat de bewaring dient te worden opgeheven. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen overigens namens de vreemdeling is aangevoerd geen nadere bespreking. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande van aanvang, zijnde 2 juni 2001, onrechtmatig is geweest, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 13 juni 2001, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 2 juni 2001 tot en met 12 juni 2001 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van fl. 200,-- per dag, die in de politiecel is doorgebracht en van f 150,-- per dag die in het Huis van Bewaring is doorgebracht. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de vreemdeling op 6 juni 2001 is overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting te Tilburg. Mitsdien bedraagt de schadevergoeding in totaal 4 x f 200,-- en 7 x f 150,-- is f 1.850,--. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt f 710,--; * wegingsfactor 1. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 13 juni 2001; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat van Nederlanden, ten bedrage van 1850,--; - veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op f 1.420,-- (te vergoeden door de Staat der Nederlanden), te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. Y.J. Klik als rechter in tegenwoordigheid van mr. D. van Beurden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2001. Mr. Y.J. Klik is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-GRAVENHAGE). Het hoger beroep moet schriftelijk worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vw2000 dienen de grieven gelijktijdig met voornoemde verklaring te worden ingediend. Afschrift verzonden: 13 juni 2001