Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6156

Datum uitspraak2001-06-14
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/23018
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / Reglement regime grenslogies. Namens de vreemdeling, een Chinees, is onder meer aangevoerd dat het reglement voor het regime in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg niet is uitgereikt in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal. De gemachtigde verwijst naar de uitspraken AWB 01/19399 van 21 mei 2001 en AWB 01/19902 van 28 mei 2001. De rechtbank overweegt als volgt. Het gegeven dat er voor de vreemdeling geen exemplaar van het reglement van het huis van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal voorhanden is, maakt de bewaring niet onrechtmatig. Het beroep op de aangehaalde uitspraken treft geen doel. Anders dan in het onderhavige geval, betreft het in deze uitspraken een toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw 2000, waarbij sprake is van een aangewezen ruimte of plaats voor ophouding van de vreemdeling waarvoor het Reglement regime grenslogies geldt. Beroep ongegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/23018 VRWET Inzake : A, crv nummer 1510119002, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. B.B. Jagt, advocaat te Voorschoten, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. C. Brand, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1972 en de Chinese nationaliteit te hebben. 2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ontvangen op 31 mei 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 29 mei 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 7 juni 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevr. C. Wang, tolk in de Chinese taal. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. Namens de vreemdeling zijn de volgende grieven tegen de bewaring aangevoerd: - De vreemdeling heeft slechts uit nood een deken ontvreemd. - De verklaring in het proces-verbaal 29 mei 2001 dat de vreemdeling afzag van rechtsbijstand is onjuist. Door de suggestieve vraagstelling door de verbalisanten is de wens van de vreemdeling niet correct weergegeven. - Sedert het asielverzoek van 31 mei 2001 heeft verweerder tot op heden geen actie ondernomen. Om die reden zou de bewaring opgeheven dienen te worden en zou de vreemdeling alsnog naar een AC dienen te worden overgebracht. - Het reglement voor het regime in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg is niet uitgereikt in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal. De gemachtigde verwijst in verband hiermee naar de uitspraken van 21 mei 2001 (AWB 01/19399) en 28 mei 2001 (AWB 01/19902). 4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Op 29 mei 2001 heeft de vreemdeling in de HEMA te B zich schuldig gemaakt aan het plegen van winkeldiefstal van een laken. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden als hiervoor weergegeven een redelijk vermoeden voortvloeide dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. Aangezien hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000, is de vreemdeling na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek terecht staande gehouden ingevolge die bepaling. Dat er slechts sprake is van een klein vergrijp doet hieraan niet af. 5. Ten aanzien van de grief dat de vreemdeling niet wenste af te zien van rechtsbijstand overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens het op 29 mei 2001 ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van gehoor, is de vreemdeling gewezen op zijn recht zich te laten bijstaan door een advocaat en heeft de vreemdeling te kennen gegeven dat hij van dat recht geen gebruik wenste te maken. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal en de integriteit van de dienstdoende verbalisanten. 6. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft hier te lande op grond van artikel 8 onder f, g en h Vw2000. Zij is van oordeel dat in het belang van de openbare orde de vreemdeling in bewaring is gesteld, aangezien de vreemdeling niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Gebleken is voorts dat verweerder tijdig nadat de vreemdeling een aanvraag om toelating had ingediend de grondslag van de maatregel van bewaring dienovereenkomstig heeft aangepast. De rechtbank stelt daarbij nog vast dat de termijn van vier weken als genoemd in artikel 59, vierde lid Vw2000 nog niet is verlopen. Verweerder dient binnen die termijn op de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag te beslissen. Vooralsnog is niet gebleken dat de aanvraag om toelating als kansrijk moet worden beschouwd. Het verzoek om overplaatsing naar een AC hoeft verweerder derhalve niet in te willigen. 7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Weliswaar heeft presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst nog niet plaatsgevonden, doch dit vindt zijn oorzaak in het feit dat verweerder nog niet op de asielaanvraag heeft beslist. Er is geen grond om aan te nemen dat presentatie na een mogelijk afwijzende beslissing op die aanvraag geen positief resultaat zal hebben en dat na die presentatie geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou bestaan. Voorts overweegt de rechtbank dat het gegeven dat er voor de vreemdeling geen exemplaar van het reglement van het Huis van Bewaring in een voor hem begrijpelijke taal voorhanden is, de bewaring niet onrechtmatig maakt. Het beroep op de aangehaalde uitspraken treft geen doel. Anders dan in het onderhavige geval, betreft het in deze uitspraken een toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw2000, waarbij sprake is van een aangewezen ruimte of plaats voor ophouding van de vreemdeling waarvoor het Reglement regime grenslogies geldt. 8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier. afschrift verzonden op: 21 juni 2001