
Jurisprudentie
AD6191
Datum uitspraak2001-10-31
Datum gepubliceerd2001-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004449/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004449/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewijs. In beginsel kunnen gegevens in een door de betrokkene ondertekende, in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal neergelegde, verklaring tot uitgangspunt worden genomen.
Intrekking subsidie en terugvordering van het te veel betaalde. De staatssecretaris heeft op goede gronden geoordeeld dat appellante onder opgave van onjuiste gegevens heeft verzocht om een incidentele inkomenstoets en daarmee heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de Beschikking. Daarbij heeft de rechtbank met recht doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van de zuster van appellante, niettegenstaande haar (zusters) latere herroeping van die verklaring.
Er bestaat geen aanleiding af te wijken van de vaste jurisprudentie van de ABRS om in beginsel een door de betrokkene ondertekende, in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal neergelegde verklaring, waarvan in dit geval sprake is, tot uitgangspunt te nemen. Hetgeen appellante in hoger beroep nog heeft aangevoerd dan wel overgelegd kan er niet toe leiden de verklaring van haar zuster terzijde te leggen. De nadere verklaringen houden immers geen overtuigende reden in waarom de zuster van appellante in haar eerste verklaring, naar zij stelt in strijd met de waarheid, zou hebben verklaard dat haar zwager alleen een postadres bij haar had.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
mr. P.A. Offers
Uitspraak
Raad
van State
200004449/1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 14 augustus 2000 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de appellante op de voet van de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1984 (hierna: de Beschikking) verleende subsidie voor de woning [...] [...…] te B met ingang van 8 juli 1995 ingetrokken en het teveel betaalde van driemaal ƒ 4000,-- teruggevorderd.
Bij besluit van 7 oktober 1999 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 augustus 2000, verzonden op 16 augustus 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 17 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 mei 2001 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door X, gemachtigde, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante onder opgave van onjuiste gegevens heeft verzocht om een incidentele inkomenstoets en daarmee heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de Beschikking.
Daarbij heeft de rechtbank met recht doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van 3 februari 1999 van Y, de zuster van appellante, niettegenstaande haar herroeping van die verklaring op 9 december 1999. Er bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding af te wijken van haar vaste jurisprudentie om in beginsel een door de betrokkene ondertekende, in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal neergelegde verklaring, waarvan in dit geval sprake is, tot uitgangspunt te nemen. Hetgeen appellante in hoger beroep nog heeft aangevoerd dan wel overgelegd - nog een verklaring van haar zuster Y - kan er niet toe leiden de verklaring van Y van 3 februari 1999 terzijde te leggen. De nadere verklaringen houden immers geen overtuigende reden in waarom de zuster van appellante in haar eerste verklaring, naar zij stelt in strijd met de waarheid, zou hebben verklaard dat haar zwager alleen een postadres bij haar had.
2.2. De rechtbank is weliswaar, zoals appellante terecht betoogt, van een te hoog gezamenlijk inkomen van haar en haar echtgenoot uitgegaan doch dit leidt niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu niet in geding is dat ook het door appellante genoemde gezamenlijke inkomen de in de Beschikking gestelde inkomensgrenzen overschrijdt. De staatssecretaris heeft derhalve terecht de subsidie met ingang van 8 juli 1995 ingetrokken.
Onder overneming van hetgeen daarover in de aangevallen uitspraak is overwogen, kan de terugvordering van de te veel betaalde subsidie naar het oordeel van de Afdeling eveneens in rechte stand houden.
2.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaan geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2001
238.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,