Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6195

Datum uitspraak2001-07-31
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/31826
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / voorlopige maatregel / VRIS. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser, van Indiase nationaliteit, op 9 juli 2001 door personeel van de HEMA te Schiedam op heterdaad is betrapt op winkeldiefstal en overgedragen aan de politie. Eiser is op 11 juli 2001 om 16.00 uur in voorlopige bewaring gesteld. Deze maatregel is na beëindiging van het strafrechtelijke voortraject om 17.05 uur in werking getreden. De volgende dag om 13.20 uur is eiser in definitieve bewaring gesteld. In de uitspraak van 24 december 1998 (Awb 98/8644) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank vastgesteld dat de oplegging van een voorlopige maatregel van bewaring, niet alleen naar vorm een bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 26 Vw is, doch ook gelet op de strekking ervan - waarbij vooral het belang voor het doen aanvangen van de bewaring geen nadere handeling of beslissing van verweerder is vereist - moet worden aangemerkt als een zodanig bevel. De rechtbank heeft in dit verband verder overwogen dat bij oplegging van een voorlopige maatregel van bewaring dezelfde wettelijke waarborgen, die gelden bij de oplegging van een definitieve maatregel van bewaring, in acht moeten worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde overwegingen evenzeer van toepassing zijn bij de oplegging van een maatregel van bewaring onder het regime van Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw 2000, inhoudende dat de rechtbank op uiterlijk de derde dag na bekendmaking van een vrijheidsontnemende maatregel hiervan in kennis moet worden gesteld, eveneens van toepassing is op gevallen waarin een voorlopige maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat zij in het onderhavige geval niet in kennis is gesteld van de aan eiser opgelegde voorlopige maatregel van bewaring terwijl, aansluitend op de beëindiging van de strafrechtelijke detentie, eisers vrijheid ruim twintig uren enkel op grond van voornoemde maatregel is ontnomen. Verweerder heeft hierdoor de rechtbank de mogelijkheid ontnomen zich binnen de bij wet gestelde termijn een oordeel te vormen omtrent de vraag of de hiervoor bedoelde wettelijke waarborgen in acht zijn genomen alvorens aan eiser de maatregel van voorlopige bewaring is opgelegd. Beroep gegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/31826 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1966, van Indiase nationaliteit, gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Winschoten. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 12 juli 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw2000). 1.2 Verweerder heeft op 16 juli 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 23 juli 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. M.C. Gels. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen. 2.2 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.2 Uit de gedingstukken is onder meer het volgende gebleken. Eiser is op 9 juli 2001 door personeel van de HEMA te Schiedam op heterdaad betrapt op winkeldiefstal en overgedragen aan de politie. Eiser is op 11 juli 2001 om 16.00 uur in voorlopige bewaring gesteld. Deze maatregel is na beëindiging van het strafrechtelijke voortraject om 17.05 uur in werking getreden. De volgende dag om 13.20 uur is eiser in definitieve bewaring gesteld. 2.3 In de uitspraak van 24 december 1998 (Awb 98/8644) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank vastgesteld dat de oplegging van een voorlopige maatregel van bewaring, niet alleen naar vorm een bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 26 Vw1994 is, doch ook gelet op de strekking ervan - waarbij vooral het belang voor het doen aanvangen van de bewaring geen nadere handeling of beslissing van verweerder is vereist - moet worden aangemerkt als een zodanig bevel. De rechtbank heeft in dit verband verder overwogen dat bij oplegging van een voorlopige maatregel van bewaring dezelfde wettelijke waarborgen, die gelden bij de oplegging van een definitieve maatregel van bewaring, in acht moeten worden genomen. 2.4 De rechtbank is van oordeel dat voornoemde overwegingen evenzeer van toepassing zijn bij de oplegging van een maatregel van bewaring onder het regime van Vw2000. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het bepaalde in artikel 94, eerste lid, Vw2000, inhoudende dat de rechtbank op uiterlijk de derde dag na bekendmaking van een vrijheidsontnemende maatregel hiervan in kennis moet worden gesteld, eveneens van toepassing is op gevallen waarin een voorlopige maatregel van bewaring is opgelegd. 2.5 De rechtbank stelt vast dat zij in het onderhavige geval niet in kennis is gesteld van de aan eiser opgelegde voorlopige maatregel van bewaring terwijl, aansluitend op de beëindiging van de strafrechtelijke detentie, eisers vrijheid ruim twintig uren enkel op grond van voornoemde maatregel is ontnomen. Verweerder heeft hierdoor de rechtbank de mogelijkheid ontnomen zich een oordeel te vormen omtrent de vraag of de hiervoor bedoelde wettelijke waarborgen in acht zijn genomen alvorens aan eiser de maatregel van voorlopige bewaring is opgelegd. 2.6 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank zal daarom de opheffing van de inbewaringstelling bevelen. 2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, behoeven de overige grieven geen verdere bespreking. 2.7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaan termen voor de toekenning van schadevergoeding voor de ten onrechte door eiser in bewaring doorgebrachte periode. Toegekend zal worden een vergoeding van fl. 200,-- voor iedere dag dat de bewaring in een politiecel en fl. 150,-- voor iedere dag dat de bewaring in een Huis van Bewaring is doorgebracht. In totaal komt eiser derhalve een bedrag toe van 6 x fl. 200,-- en 6 x fl. 150,-- = fl. 2.100,--. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 11 juli 2001; - kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan eiser een vergoeding toe van fl. 2.100,-- (zegge: eenentwintighonderd gulden); - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 710,-- onder verwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. dr. M.M. Beije en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier op 31 juli 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Het beroepschrift dient ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw2000 één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Tevens dient bij het beroepschrift (een kopie van) deze uitspraak te worden meegezonden. Afschrift verzonden: 31 juli 2001 Beslissing tot ten uitvoerlegging Registratienummer: Awb 01/31826 VRONTN De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van fl. 2.100,-- (zegge: eenentwintighonderd gulden). Aldus gedaan door mr. dr. M.M. Beije, fungerend voorzitter, op 31 juli 2001.