Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6198

Datum uitspraak2001-04-26
Datum gepubliceerd2001-11-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/14558
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / Georgië / geloofwaardigheid asielrelaas De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Georgische autoriteiten staat of zal komen te staan. Immers, eiser heeft de door hem beschreven gebeurtenissen op geen enkele wijze onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Zo had van eiser mogen worden verwacht dat hij een exemplaar van het tijdschrift waarin het door hem geschreven artikel zou zijn gepubliceerd zou hebben overgelegd. Voorzover de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser als kunstenaar behoort tot een risicogroep en blijkens het ambtsbericht d.d. 25 mei 2000 de vrijheid van meningsuiting een relatief begrip zou zijn in Georgië, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij op de persoon gerichte vervolging te vrezen heeft louter vanwege zijn beroepsuitoefening of vanwege het schrijven van een ten opzichte van de autoriteiten kritisch artikel. In het eerdergenoemde ambtsbericht wordt immers vermeld dat er alleen processen wegens smaad aanhangig worden gemaakt tegen journalisten die al te nadrukkelijk corruptie of mishandeling van de politie onderzoeken. Dat eiser heeft aangevoerd dat de redacteur van het tijdschrift zou zijn gearresteerd en het tijdschrift niet meer is verschenen, maakt het bovenstaande niet anders, aangezien eiser deze informatie heeft verkregen van derden. Aangezien de rechtbank op grond van de onderbouwing van de asielaanvraag van eiser niet overtuigd is geraakt van de gestelde vrees voor vervolging, dient de medische situatie van eiser in een ander kader aan de orde te worden gebracht, namelijk in het kader van een regulieren aanvraag. Dat verweerder als onderdeel van de AC-procedure eiser een formulier heeft laten tekenen voor toestemming van medische informatie maakt dit niet anders, nu het hier een standaardprocedure betreft in verband met een eventuele toekomstige medische behandeling. Beroep ongegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 71 Vw2000 __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/14558 VRWET Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.B. van de Toorn-Volkers, advocaat te Made, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. A.T. Idema, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiser heeft gesteld, dat hij is geboren op [...] 1975 en dat hij de Georgische nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 31 maart 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in Nederland. Op 9 april 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft op 11 april 2001 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 11 april 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat eiser Nederland dient te verlaten. 2. Bij schrijven van 11 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van de voorlopige voorziening. 3. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek heeft gevoegd plaatsgevonden op 20 april 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd. Eiser stelt afkomstig te zijn uit Georgië en de Georgische nationaliteit te bezitten. Eiser heeft aangegeven sympathisant te zijn van Zviad Gamsachurdija (de eerste president van Georgië). Eisers vader was lid van zijn beweging. Thans heet deze beweging de Zviadisten. Het betreft een verboden beweging in Georgië. Eiser heeft slechts éénmaal een bijeenkomst van deze beweging bijgewoond op 9 april 1989. Eiser raakte hierbij gewond nadat Russische troepen de menigte uiteen hadden gedreven. Sindsdien heeft eiser nooit meer deelgenomen aan bijeenkomsten en nimmer activiteiten voor de beweging verricht. Op 2 september 1996 is eisers vader vanwege zijn lidmaatschap van de Zviadistenbeweging gearresteerd en sindsdien wordt hij vermist. Eiser is van 5 september 1996 tot en met 8 september 1996 door de politie vastgehouden en ondervraagd over zijn vader. Eiser is zonder voorwaarden vrijgelaten en heeft nadien geen problemen meer ondervonden van de zijde van de autoriteiten. Sinds 1998 was eiser als tekenaar/designer werkzaam voor een tijdschrift genaamd Georgia. In 2001 wilde hij graag een tentoonstelling organiseren, maar hij kreeg hiervoor geen toestemming van de aangeschreven galeries. Eiser vermoedde dat hij gehinderd werd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de politie. Dit vermoeden uitte hij een artikel, dat op 15 maart 2001 in het tijdschrift werd gepubliceerd. Op 19 maart 2001 werd bekend dat de redacteur van het tijdschrift was bedreigd en uitgescholden vanwege het plaatsen van het artikel. De redacteur werd tevens meegenomen naar het politiebureau. Vervolgens is eiser uit angst ook te worden opgepakt het land uitgevlucht. In Nederland heeft hij van een vriend in Georgië vernomen dat niet bekend is wat er met de redacteur is gebeurd. Vast staat dat het tijdschrift niet meer is verschenen. Eiser is voor zijn vertrek naar Nederland nog wel langs geweest bij zijn woning, maar de politie kwam op dat moment ook binnen. Eiser wist te ontkomen, hoewel op hem werd geschoten. 3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid onder f van artikel 31 Vw2000. 4. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw2000: "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;". Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw2000: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ... k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76); l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;". 5. De rechtbank overweegt het volgende. Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In de Vreemdelingencirculaire 2000/ C 12.2.1.(Vw2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist. Daarvoor is vereist dat buiten twijfel is dat bij terugzending van eiser naar het land van herkomst geen gevaar bestaat voor schending van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (AFV) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) dan wel dat van eiser in redelijkheid kan worden verlangd terug te keren naar zijn land van herkomst. 6. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. 7. Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Georgië niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal dus aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. 8. Naar het oordeel van de rechtbank is boven elke twijfel verheven dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat niet aannemelijk is geworden dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Georgische autoriteiten staat of zal komen te staan. Immers, eiser heeft de door hem beschreven gebeurtenissen op geen enkele wijze onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Zo had van eiser mogen worden verwacht dat hij een exemplaar van het tijdschrift waarin het door hem geschreven artikel zou zijn gepubliceerd zou hebben overgelegd. Dit geldt temeer nu hij zelf heeft aangegeven vanuit Nederland nog contacten te onderhouden met een vriend in Georgië en deze vriend wel in staat is gebleken om andere stukken op te sturen. Deze eerst ter zitting overgelegde stukken betreffen echter gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in 1996 en waarin eiser toentertijd geen aanleiding heeft gezien om zijn land van herkomst te verlaten. Voorzover de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser als kunstenaar behoort tot een risicogroep en blijkens het Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 mei 2000 de vrijheid van meningsuiting een relatief begrip zou zijn in Georgië, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij op de persoon gerichte vervolging te vrezen heeft louter vanwege zijn beroepsuitoefening of vanwege het schrijven van een ten opzichte van de autoriteiten kritisch artikel. In het eerdergenoemde ambtsbericht wordt immers vermeld dat er alleen processen wegens smaad aanhangig worden gemaakt tegen journalisten die al te nadrukkelijk corruptie of mishandeling van de politie onderzoeken. Dat eiser heeft aangevoerd dat de redacteur van het tijdschrift zou zijn gearresteerd en het tijdschrift niet meer is verschenen, maakt het bovenstaande niet anders, aangezien eiser deze informatie heeft verkregen van derden. 9. Ingevolge artikel 3 EVRM, artikel 3 AFV en artikel 7 IVBPR dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat betrokkene een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Gelet op rechtsoverweging 8 is niet aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiser naar Georgië strijd oplevert met deze artikelen. 10. Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden. Voorzover door de gemachtigde van eiser is bepleit dat de medische situatie van eiser wel degelijk besproken had dienen te worden in de bestreden beschikking nu het hier een meeromvattende beschikking betreft en verweerder bovendien eiser een formulier heeft laten ondertekenen betreffende toestemming voor medische informatie, overweegt de rechtbank het volgende. Aangezien de rechtbank op grond van de onderbouwing van eisers asielaanvraag niet overtuigd is geraakt van de gestelde vrees voor vervolging van eiser in zijn land van herkomst, dient eisers medische situatie in een ander kader aan de orde te worden gebracht, te weten in het kader van een reguliere aanvraag in te dienen bij de korpschef. Dat verweerder als onderdeel van de AC-procedure eiser een formulier heeft laten ondertekenen voor toestemming van medische informatie maakt dit niet anders, nu het hier een standaardprocedure betreft in verband met een eventuele toekomstige medische behandeling. 11. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht binnen de AC-procedure de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 45 Vw2000 dient eiser Nederland te verlaten. 12. Het beroep is derhalve ongegrond. 13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. IV. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2001, in tegenwoordigheid van mr. E. Witvoet, griffier.