
Jurisprudentie
AD6274
Datum uitspraak2001-07-18
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00429
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 00/00429
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 00/00429
18 juli 2001
CJIB 24817328
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter te Utrecht
van 4 februari 2000
betreffende
[betrokkene]
voor wie als gemachtigde optreedt mr C.A. Jonkers, wonende te Utrecht.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 25 augustus 1999 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde heeft, als gemachtigde van de betrokkene, tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 26a, tweede en derde lid, WAHV is degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk in dat beroep na voorafgaande zekerheidstel-ling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
Bij brief van 25 februari 2000 heeft de griffier van het kantongerecht de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden en binnen twee weken na de dag van verzending griffierecht te betalen op rekening van het kantongerecht. Uit een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden aan de griffier van het kantongerecht gedateerd 22 augustus 2000 blijkt evenwel dat binnen die termijn geen zekerheid, is gesteld.
3.2. Het beroepschrift bij het kantongerecht is ingediend door mr C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht, die daartoe door de betrokkene is gemachtigd. De brief van 25 februari 2000 is geadresseerd aan de betrokkene. Nu niet blijkt dat die brief ook aan diens gemachtigde is gezonden, zal in beginsel alsnog een brief aan de gemachtigde van de betrokkene moeten worden gezonden, waarin de betrokkene opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld zekerheid en griffierecht te betalen. Desalniettemin zal daartoe in het onderhavige geval niet worden overgegaan, en wel op de volgende gronden.
3.3. De gemachtigde van de betrokkene voert verweer tegen het opleggen van de sanctie. Ingevolge artikel 26, derde lid WAHV kan het verzet echter niet gericht zijn tegen de beschikking waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd. Aan die bepaling ligt het beginsel ten grondslag dat tegen de oplegging van de administratieve sanctie een met waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en dat, ingeval deze rechtsgang niet is gebruikt, de rechter die in de verzetprocedure heeft te oordelen over de gegrondheid van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, ervan kan, en moet uitgaan dat de inleidende beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. De aan dit beginsel verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval, een uitzondering moet worden aanvaard. Van zodanige uitzondering kan met name sprake zijn wanneer een betrokkene uit verklaringen en gedragingen van de overheid in redelijkheid heeft mogen afleiden dat de bij de inleidende beschikking opgelegde sanctie niet zou worden geƫffectueerd. (vgl. HR 13 februari 1996, VR 1996, 228).
3.4. In de onderhavige zaak zijn gedragingen of verklaringen van de overheid in vorenbedoelde zin niet gesteld of gebleken. Ook is er niet sprake van andere bijkomende omstandigheden, waardoor de aan het beginsel verbonden bezwaren dermate klemmend worden, dat hierop, gezien de bijzonderheden van het gegeven geval een uitzondering moet worden aanvaard. Daardoor kan het verzet niet gericht zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd.
3.5. Nu uit het vorenoverwogene voortvloeit, dat ook indien de betrokkene in zijn beroep wordt ontvangen de beslissing van de kantonrechter slechts kan worden bevestigd, wordt de betrokkene niet in zijn belangen geschaad door hem niet opnieuw de gelegenheid te geven zekerheid te stellen.
3.6. Het vorenoverwogene brengt mee, dat de betrokkene in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep
Deze beschikking is gegeven door mrs Vellinga, Kalsbeek en Huisman, in tegenwoordigheid van mr Bennen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr Kalsbeek buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.