Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6298

Datum uitspraak2001-08-08
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00266
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00266 8 augustus 2001 CJIB 32183766 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Tilburg van 9mei 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [adres]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Breda niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Ingevolge art. 11, eerste lid, WAHV wordt een bij de officier van justitie ingediend beroepschrift door deze aan het kantongerecht ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie dan wel de termijn daarvoor is verstreken. Het derde lid van art. 11 WAHV houdt in dat: - de zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB), hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden acceptgiro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB; - de officier van justitie de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan wijst op de verplichting tot zekerheidstelling en hem meedeelt dat de zekerheid dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling; - indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 3.2. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en dat het bedrag van de zekerheidstelling gelijk is aan het bedrag van die sanctie, en voorts de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld, alsmede dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ten aanzien van die aan betrokkene te verstrekken informatie kan niet worden volstaan met verwijzing naar hetgeen is vermeld op de achterzijde van de inleidende beschikking. 3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich de in de bestreden beslissing bedoelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten een brief van 9 februari 2001, een brief van 12 februari 2001, een brief van 16 februari 2001 en een brief van 19 maart 2001 van de officier van justitie aan de betrokkene. Geen enkele brief kan echter worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV. In de brieven van 9 februari 2001 en 16 februari 2001 is geen termijn vermeld, waarbinnen de betrokkene zekerheid dient te stellen. In de brief van 12 februari 2001 schrijft de officier van justitie het beroep pas aan de kantonrechter te zullen voorleggen als hij na de bestudering van de zaak tot bekrachtiging van zijn eerder genomen beslissing zou besluiten, waardoor die brief niet meer behelst dan een aankondiging dat zekerheid moet worden gesteld als de officier van justitie te zijner tijd besluit het beroep aan de kantonrechter voor te leggen. Daarnaast is in die brief geen datum vermeld waarop de termijn aanvangt waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld. Tenslotte is in de brief van 19 maart 2001 noch het sanctiebedrag vermeld, noch het rekeningnummer van het CJIB waarop het bedrag voldaan dient te worden. Dit brengt mee dat het in de bestreden beslissing besloten liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en het beroep dan ook ten onrechte op die grond niet-ontvankelijk is verklaard. 3.4. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in art. 11 WAHV kan stellen en daarvan moet aan de betrokkene door de griffier van het kantongerecht mededeling worden gedaan met inachtneming van het hiervoor onder 3.1 en 3.2 overwogene. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar het kantongerecht te Tilburg ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest. Dit arrest is gewezen door mr Huisman, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Bennen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.