Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6303

Datum uitspraak2001-10-16
Datum gepubliceerd2001-11-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/1775 WAO
Statusgepubliceerd


Uitspraak

01/1775 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante is mr. K.U.J. Hopman, werkzaam bij FNV Ledenservice te Amsterdam, op bij beroepschrift van 13 maart 2001 aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank te Amsterdam onder dagtekening 5 maart 2001 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 13 augustus 2001 heeft mr. Hopman voornoemd de gronden waarop het hoger beroep berust nader aangevuld, waarop gedaagde bij brief van 21 augustus 2001 heeft gereageerd. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 4 september 2001, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Aan de aangevallen uitspraak en de overige gedingstukken ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden. Bij brief van 28 juli 1999 heeft mr. Hopman voornoemd namens appellante gedaagde verzocht om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure welke is afgerond met de beslissing op bezwaar van 21 juli 1999. Bij deze beslissing is appellantes bezwaar tegen gedaagdes besluit haar uitkering ingevolge de WAO met ingang van 25 april 1999 te beëindigen, aangezien de mate van haar arbeidsongeschiktheid zou zijn afgenomen naar minder dan 15%, gegrond verklaard. De beëindiging van de WAO-uitkering per genoemde datum is daarbij herroepen. Bij besluit van 6 augustus 1999 heeft gedaagde het verzoek om vergoeding van genoemde kosten afgewezen. Bij brief van 10 augustus 1999 heeft mr. Hopman tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 augustus 1999 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 29 september 1999 heeft mr. Hopman namens appellante beroep ingesteld tegen het besluit van 24 augustus 1999. Bij brief van 22 januari 2001 heeft gedaagde aan de rechtbank te Amsterdam bericht dat, als gevolg van onderhandelingen tussen enerzijds vertegenwoordigers van gedaagde en anderzijds vertegenwoordigers van enkele rechtsbijstandsverzekeraars en werknemersorganisaties, waaronder ook de FNV, een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan op basis van een steekproef een collectieve vergoeding zal worden verstrekt voor bezwaarschriftprocedures, waarvan de beslissing op bezwaar is afgegeven vóór 1 januari 2001. Aangezien in casu de betreffende beslissing op bezwaar is afgegeven op 21 juli 1999 zal de bezwaarschriftprocedure van appellante vallen onder de afgesproken collectieve regeling. Vorenbedoelde mededeling is voor mr. Hopman aanleiding geweest het beroep bij aan de rechtbank gerichte brief van 5 februari 2001 in te trekken. Hierbij is de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens verzocht gedaagde te veroordelen inde proceskosten in beroep. De rechtbank te Amsterdam heeft bij haar in rubriek I vermelde uitspraak van 5 maart 2001 het verzoek om een proceskostenveroordeling afgewezen. In geding is de vraag of deze uitspraak in rechte stand kan houden. De Raad overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge het eerste lid van artikel 8:75a van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld. In het Koninklijk Besluit van 22 december 1993, Staatsblad 763 (Besluit proceskosten bestuursrecht) is een eventuele veroordeling nader gekwantificeerd. Blijkens haar brief van 28 juli 1999 heeft appellantes gemachtigde verzocht om vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure van in totaal f. 1.420,-. Daarbij heeft zij aansluiting gezocht bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Naar het oordeel van de Raad valt uit de hangende het beroep bij de rechtbank gebleken omstandigheid, dat gedaagde als gevolg van genoemde onderhandelingen een collectieve vergoeding aan o.a. het FNV zal verstrekken voor bezwaarschriftprocedures, waarvan de beslissing op bezwaar is afgegeven vóór 1 januari 2001, en uit gedaagdes in zijn brief van 22 januari 2001 neergelegde mededeling dat de onderhavige bezwaarschriftprocedure van appellante zal vallen onder de afgesproken collectieve regeling, niet af te leiden dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) is tegemoet gekomen aan het verzoek van appellante als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De Raad wijst er in dit verband nog op, dat blijkens de in rubriek I vermelde brief van appellantes gemachtigde van 13 augustus 2001 bedoelde collectieve regeling nog niet is geëffectueerd. De Raad is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht geen aanleiding aanwezig heeft geacht om toepassing te geven aan het bepaalde in voormeld artikel. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. A.M. Overbeeke als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2001. (get.) K.J.S. Spaas (get.) A.M. Overbeeke LdG