Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6317

Datum uitspraak2001-10-11
Datum gepubliceerd2001-11-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers97/20034
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 97/20034 HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH UITSPRAAK Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer D te N tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Eindhoven van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden navorderingsaanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 96.586,-- (hierna: de navorderingsaanslag). Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 90.782,--. 1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden. 1.3. De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 februari 2000, gehouden te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs. H. belastingadviseur te N, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur mr. A, bijgestaan door de heer P. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het beroep aangehouden om psrtijen in de gelegenheid te stellen nader met elkaar te overleggen. 1.4. Na die mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar een briefwisseling gevoerd. Van die briefwisseling is aan het Hof bericht. Het Hof merkt die briefwisseling aan als een tussen het Hof en partijen gevoerde briefwisseling, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 1.5. De tweede mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 juni 2000, gehouden te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord drs. H voornoemd en namens de Inspecteur de heer T voornoemd. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt. 2. Vaststaande feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende genoot in 1992 loon uit dienstbetrekking tot een totaalbedrag van (bruto) fl. 102.945,--. Belanghebbende vervulde de dienstbetrekking feitelijk tot 1 maart 1992. Per die datum kwam belanghebbende in een out-placement regeling terecht, waarbij belanghebbendes loon het gehele jaar werd doorbetaald. In 1992 verrichtte belanghebbende ook werkzaamheden als tolk-vertaler. In dat kader genoot hij winst uit onderneming als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 2.2. Voor zijn werk als tolk-vertaler maakte belanghebbende gebruik van een kamer op de bovenverdieping van de tot zijn privé-vermogen behorende woning. Die kamer, met een oppervlakte van ongeveer 18 m², diende tot werkruimte. In die werktruimte stonden ondermeer kantoormeubelen, een faxapparaat en een computer. Een logeerkamer op de bovenverdieping, met een oppervlakte van ongeveer 12 m², bood gelegenheid om literatuur en bescheiden op te bergen. Verder bevonden zich op de bovenverdieping nog twee slaapkamers. 2.3. In 1992 heeft belanghebbende ten behoeve van zijn woning zonwering aangekocht, bestaande uit de aanschaf van horizontale jaloezieën en de aanschaf van verticale lamellen. Ook heeft belanghebbende in 1992 voor de woning nieuw tapijt en vinyl aangeschaft. Het hiermee gemoeide bedrag bedroeg (fl. 1.850,-- + fl. 2.742,62 =) fl. 4.592,62 (exclusief 18,5% btw). 2.4. In de winst- en verliesrekening voor het jaar 1992 heeft belanghebbende als huisvestingskosten een bedrag van fl. 3.412,40 opgevoerd. In dat bedrag is (11 x fl. 200,-- =) fl. 2.200,-- begrepen als overboeking naar privé in verband met het gebruik van de in 2.2 bedoelde kamer als werkruimte. Het resterende gedeelte, een bedrag van fl. 1.212,40, had betrekking op (ondermeer) verzekering, onroerende zaakbelasting en energie. Aan afschrijvingskosten is in de winst- en verliesrekening een bedrag van fl. 1.677,17 opgenomen. Ter zake van de aanschaf van (ondermeer) het in 2.3 bedoelde tapijt heeft belanghebbende in de onderhavige aangifte een investeringsaftrek geclaimd van 18%. 2.5. Voor zijn werk als tolk/vertaler maakte belanghebbende gebruik van een personenauto welke tot zijn privé-vermogen behoorde. In de winst- en verliesrekening werd aan autokosten een bedrag van fl. 5.134,94 opgevoerd. 2.6. Belanghebbende deed voor het jaar 1992 aangifte naar een belastbaar inkomen van fl. 77.434,--. In dat bedrag is aan winst uit onderneming een bedrag begrepen van negatief fl. 3.026,-- en aan zelfstandigenaftrek een bedrag van fl. 8.472,--. Bij de aanslagregeling werd de aangifte gevolgd. 2.7. In 1995 werd bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij de jaren 1991 t/m 1993 object van onderzoek waren, ondermeer voor de heffing van de inkomstenbelasting. Dat onderzoek resulteerde in de volgende, bij de navorderingsaanslag geëffectueerde correcties (vergelijk 2.4). A. minder huisvestingskosten werkruimte:fl. 3.412,40 B. minder afschrijvingskosten inventaris werkruimte :fl. 1.017,65 C. geen investeringsaftrek tapijt :fl. 830,-- D. geen autokosten:fl. 5.134,-- E. vrijval i.v.m. kleine ondernemersregeling (btw):fl. 285,-- F. geen zelfstandigenaftrek :fl. 8.472,-- Totaal correcties:fl. 19.152,-- (afgerond) De navorderingsaanslag werd derhalve opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 77.434,-- (primitieve aanslag) + fl. 19.152,-- = fl. 96.586,--. 2.8. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur alsnog autokosten in aftrek toegelaten, tot een bedrag van fl. 5.804,--. In verband hiermee is de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van (fl. 96.586,-- - fl. 5.804,-- =) fl. 90.782,--. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het bij de bestreden uitspraak vastgestelde belastbare inkomen te hoog is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd, met dien verstande dat belanghebbende ter zitting nog heeft aangevoerd dat hij voor een hogere aftrek autokosten in aanmerking komt dan het bedrag dat ter zake bij de bestreden uitspraak in aanmerking is genomen. 3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Aannemelijk is dat belanghebbende in zijn werkruimte thuis in verband met zijn werkzaamheden als tolk/vertaler schrijvende en lezende arbeid verrichtte en dat die werkruimte ook daarvoor was ingericht. Daarop wijst de aanwezigheid in die werkruimte van ondermeer kantoormeubelen, een faxapparaat en een computer. Die werkruimte vormde een kantoorruimte, in de zin van de artikelen 8b en 36 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Tot die kantoorruimte behoorde ook de logeerkamer, voorzover die werd benut voor het opbergen van literatuur en bescheiden. 4.2. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in 1992 het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming grotendeels in de kantoorruimte in zijn woning verwierf. Omtrent een verplichting tot solliciteren, ter behoud van het loon uit dienstbetrekking, is niets aannemelijk geworden. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting van 11 februari 2000, desgevraagd door het Hof, heeft verklaard geen afschriften van sollicitatiebrieven te hebben. 4.3. Vorenstaande brengt met zich mee dat belanghebbende in verband met zijn kantoorruimte thuis geen recht heeft op een aftrek van huisvestingskosten. De in 2.7 onder A vermelde correctie is derhalve terecht. 4.4. Bij de in 2.7 onder B vermelde correctie, minder afschrijvingskosten inventaris werkruimte, heeft de Inspecteur alleen ter zake van het faxapparaat, de computer en cassettes afschrijvingskosten aftrekbaar geoordeeld. Ter zake van de kantoorinrichting, kantoormeubelen en zonwering heeft hij geen afschrijvingskosten aftrekbaar geoordeeld. Een en ander is, mede gelet op het in 4.1 en 4.2 vermelde, terecht. Bedoelde correctie is, nu per abuis de (lagere) afschrijvingskosten cassettes zijn verwisseld met de (hogere) afschrijvingskosten jaloezieën, eerder te laag dan te hoog. 4.5. Bij de in 2.7 onder C vermelde correctie, geen investeringsaftrek tapijt, heeft de Inspecteur ter zake van de aanschaf van het tapijt (vinyl) in het geheel geen investeringsaftrek in aanmerking genomen. Ingevolge artikel 11, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1992), voor zover hier van belang, wordt “op verzoek van de belastingplichtige een in het tweede lid aangewezen percentage van het investeringsbedrag ten laste gebracht van de winst over dat jaar (investeringsaftrek) en “(wordt) onder investeren verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van een bedrijfsmiddel”. Het aanschaffen van het tapijt, voor zover dit betrekking had op belanghebbendes kantoorruimte thuis, moet als het investeren in een bedrijfsmiddel worden aangemerkt. Voor dat gedeelte van de aanschaf heeft belanghebbende recht op investeringsaftrek. 4.6. Bij de in 2.7 onder D vermelde correctie, geen aftrek autokosten, heeft de Inspecteur in het geheel geen autokosten aftrekbaar geoordeeld. Later, bij het doen van de bestreden uitspraak, heeft de Inspecteur alsnog ter zake van autokosten een bedrag van fl. 5.804,-- in aftrek toegelaten. Dat komt, uitgaande van het ingevolge artikel 3 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (tekst 1992) in aanmerking te nemen bedrag van fl. 0,49 per kilometer, neer op een aantal van 11.844 km dat belanghebbende in 1992 met zijn auto ten behoeve van zijn beroep als tolk/vertaler heeft gereden. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur een groter aantal kilometers niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op een hogere aftrek autokosten dan hem bij de bestreden uitspraak is verleend. 4.7. Ten aanzien van de in 2.7 onder E vermelde correctie, vrijval i.v.m. kleine ondernemersregeling (btw), overweegt het Hof het volgende. 4.7.1. Ter zake van de heffing van omzetbelasting heeft belanghebbende, in verband met de aanschaf van nieuw tapijt en vinyl, een en ander ander als in 2.3 vermeld, 18,5% omzetbelasting (fl. 849,87) in aanmerking genomen als voordruk. De Inspecteur heeft in zijn vertoogchrift gesteld dat in verband met die aanschaf 18,5% van fl. 925,-- of fl. 171,13 als aftrekbare voorbelasting heeft te gelden. In verband met die aanschaf heeft de Inspecteur als “teveel geclaimd als voorbelasting” een bedrag berekend van fl. 678,74. Te zamen met een bedrag van fl. 89,77 wegens “voorbelasting jaloezieën vervalt geheel” en een bedrag van fl. 126,57 wegens “voorbelasting zonnewering vervalt half” heeft de Inspecteur in zijn vertoogschrift aan “per saldo minder voorbelasting” een bedrag becijferd van fl. 895,08. 4.7.2. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een correctie voordruk van fl. 830,-- (derhalve fl. 65,08 minder dan fl. 895,08), van een aan voordruk resterend bedrag van fl. 2.673,--, van een over de omzet verschuldigde btw van fl. 2.958,--, van een, in verband met het vorenstaande, in 1992 verschuldigde omzetbelasting van (fl. 2.958,-- - fl. 2.673,-- =) fl. 285,-- alsmede van een vermindering van die verschuldigde omzetbelasting tot nihil, op grond van artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (kleine ondernemersregeling). In verband daarmee is bij de navorderingsaanslag fl. 285,-- tot belanghebbendes winst gerekend. 4.7.3. In zijn pleitnota voor de zitting van 11 februari 2000 heeft belanghebbende bedoelde correctie van fl. 285,-- alleen nog bestreden op de grond dat “de correctie bijtelling KOR-regeling onjuist is omdat er geen beroep op is gedaan”. De toepassing van die regeling is evenwel niet afhankelijk van een beroep op die regeling. Het Hof heeft geen reden aan te nemen dat de in 4.7.2 vermelde correctie voordruk (fl. 830,--) te hoog is. Die correctie is, mede gelet op de becijfering van de Inspecteur in zijn vertoogschrift welke als zodanig door belanghebbende niet is besteden, eerder te laag dan te hoog. 4.8. Bij de in 2.7 onder F vermelde correctie heeft de Inspecteur de door belanghebbende geclaimde zelfstandigenaftrek gecorrigeerd. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het jaar 1992 voldoet aan het urenciterium van 1225 voor toepassing van de zelfstandigenaftrek. Hierbij merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting, desgevraagd door het Hof, heeft verklaard geen opstelling van uren te hebben. Bedoelde correctie is derhalve terecht. 4.9. Gelet op het dienaaangaande in 4.5 overwogene is de in 2.7 onder C vermelde correctie (geen investeringsaftrek tapijt) te hoog. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat “36/72 van de totaal belegde oppervlakte zakelijk is”, zoals belanghebbende in zijn brief van 19 december 1996 aan de Inspecteur heeft gesteld, zou dat, mede gelet op het in 2.3 vermelde, neerkomen op een investeringsaftrek in verband met de aanschaf van het tapijt van ½ x 18% x fl. 4.592,62 = fl. 413,-- (afgerond), welke de Inspecteur ten onrechte niet heeft verleend. 4.10. In verband met de in 2.4 bedoelde overboeking van (11 x fl. 200,-- =) fl. 2.200,-- naar privé, in verband met het gebruik van de in 2.2 bedoelde kamer als werkruimte, had de Inspecteur een bepaald bedrag als inkomsten uit vermogen kunnen aanmerken, hetgeen bij de navorderingsaanslag niet is geschied. De Inspecteur heeft zich in verband hiermee in zijn vertoogschrift tot een bedrag van fl. 1.870,-- (huur minus 15% afschrijvingskosten) beroepen op interne compensatie. Dat bedrag aan interne compensatie is aanzienlijk hoger dan het in 4.9 berekende bedrag aan investeringsaftrek in verband met de aanschaf van het tapijt. 4.11. Gelet op al het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het bij de bestreden uitspraak vastgestelde belastbare inkomen te hoog is. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus vastgesteld op 11 oktober 2001 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 11 oktober 2001 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht. In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.