
Jurisprudentie
AD6367
Datum uitspraak2001-08-08
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00296
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00296
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 01/00296
8 augustus 2001
CJIB 24777941
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Zwolle
van 22 maart 2001
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 11, eerste lid, WAHV wordt een bij de officier van justitie ingediend beroepschrift door deze aan het kantongerecht ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie dan wel de termijn daarvoor is verstreken.
Het derde lid van art. 11 WAHV houdt in dat:
- de zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB), hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB;
- de officier van justitie de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan wijst op de verplichting tot zekerheidstelling en hem meedeelt dat de zekerheid dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling;
- indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en dat het bedrag van de zekerheidstelling gelijk is aan het bedrag van die sanctie, en voorts de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld, alsmede dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ten aanzien van die aan betrokkene te verstrekken informatie kan niet worden volstaan met verwijzing naar hetgeen is vermeld op de achterzijde van de inleidende beschikking.
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich de in de bestreden beslissing bedoelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten een brief van 6 mei 1999 en een brief van 27 mei 1999 van de officier van justitie aan de betrokkene. Geen van beide brieven kan echter worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV, onder meer omdat de brief van 6 mei 1999 als aanvang van de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld de dagtekening vermeldt in plaats van de datum van verzending, terwijl in de brief van 27 mei 1999 geen datum is vermeld waarop de termijn aanvangt waarbinnen alsnog zekerheid dient te worden gesteld. Dit brengt mee dat het in de bestreden beslissing besloten liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en het beroep dan ook ten onrechte op die grond niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4. De betrokkene voert onder meer aan, dat de redelijke termijn waarbinnen de zaak berecht moet worden overschreden zou zijn en dat de beslissing daarom vernietigd zou moeten worden.
3.5. Het hof overweegt het volgende. In aanmerking genomen dat het in deze zaak gaat om een op 16 december 1998 geconstateerde gedraging en gelet op de tijd die met de behandeling van de zaak na terugwijzing zal zijn gemoeid, valt redelijkerwijs niet te verwachten dat de zaak zal kunnen worden berecht binnen een redelijke termijn als bedoel in art. 6 EVRM. Daarom zal het hof de zaak niet terugwijzen, maar zelf afdoen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter.
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 26 maart 1999, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr 24777941 de administratieve sanctie is opgelegd;
Dit arrest is gewezen door mr Huisman, in tegenwoordigheid van mr Bennen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.