Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6415

Datum uitspraak2001-11-27
Datum gepubliceerd2001-11-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.005100-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 11.005100-01. datum uitspraak: 27 november 2001. Strafvonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [Verdachte], [geboorteplaats en -datum verdachte], [woonplaats verdachte] verblijvende in PI De IJssel, Unit H.v.B., 2921 LD Krimpen aan den IJssel, Van der Hoopstraat 100, heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Mantz, advocaat te ’s-Gravenhage. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte op 11 maart 2001 te Alblasserdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een pistool, op het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage wordt opgenomen. 5. De benoeming van het feit. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: DOODSLAG, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van verdachte. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte uit noodweer handelde. Mocht zijn mening niet door de rechtbank worden gedeeld dan is er volgens de raadsman in ieder geval sprake van putatief noodweer. Toen het slachtoffer met een mes in zijn hand op verdachte afkwam, was het voor verdachte, aldus de raadsman, onmogelijk om te vluchten en kon hij zich alleen verdedigen door met een geladen pistool op het slachtoffer te schieten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte wist dat het slachtoffer gewelddadig en bijzonder jaloers kon zijn. Verdachte voelde zich na door het slachtoffer met de dood te zijn bedreigd, omdat hij zich te veel naar de zin van het slachtoffer met diens relatie bemoeide, dermate onveilig dat hij voortdurend een pistool bij zich droeg. Verdachte ging er van uit dat het slachtoffer zodra hij verdachte en de vriendin van het slachtoffer samen zou zien tot een geweldsuitbarsting zou komen waartegen hij zich dan -zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard- zou moeten verweren door op het slachtoffer te schieten. Verdachte had daarom steeds een met kogels geladen pistool bij zich. Door midden in de nacht met de vriendin van het slachtoffer mee te gaan naar haar huis en meer in het bijzonder naar haar slaapkamer, gewapend met een pistool, heeft verdachte bewust het risico genomen dat het slachtoffer hem daar zou zien en hem zou aanvallen, waarna hij, verdachte, zich genoodzaakt zou voelen op het slachtoffer te schieten. Het feit dat het slachtoffer met zijn vriendin had afgesproken dat hij twee weken lang niet in de woning zou komen maakt deze kans weliswaar kleiner doch sluit deze niet uit. Dit geldt te meer daar verdachte en de vriendin van het slachtoffer zich die avond samen in het uitgaansleven van Alblasserdam hebben begeven, zichtbaar voor een vaste kring van kennissen die (voor een deel) op de hoogte waren van de problemen die tussen het slachtoffer en zijn vriendin speelden. De jaloezie van het slachtoffer was bij de meesten bekend. Dat verdachte voornemens was om bij een gewelddadige confrontatie op het slachtoffer te schieten blijkt niet alleen uit de woorden van verdachte doch ook uit diens handelen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het vuurwapen al had doorgeladen voordat hij zich naar de deur keerde. Tevens verklaarde verdachte dat hij het latere slachtoffer met het dolkmes in de hand de trap op zag komen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij eerst een stap naar voren heeft gezet, omdat hij het slachtoffer niet meteen kon zien en toen het vuurwapen heeft doorgeladen. De rechtbank gaat er echter van uit, dat verdachte zijn wapen al had doorgeladen voordat hij het slachtoffer kon zien. Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens door 1 dodelijk schot geraakt, in de rug. In het licht van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en dat hij zich derhalve niet op noodweer danwel putatief noodweer kan beroepen. Ook overigens zijn geen omstandigheden naar voren gekomen, die de strafbaarheid van verdachte zouden opheffen of uitsluiten, zodat verdachte strafbaar is voor het door hem gepleegde feit. 7. De straf. 7.1. De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren -met aftrek-. 7.2. De verdediging. De raadsman heeft, naast het hiervoor besproken verweer, een bewijsverweer gevoerd. 7.3. De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte, die reeds enige tijd een pistool met scherpe munitie op zak had, heeft [slachtoffer] van het leven beroofd door van dichtbij met een pistool op zijn lichaam te schieten. Het slachtoffer overleed ter plekke. Hierdoor heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één der ernstigste delicten, waarvan de gevolgen bovendien onherroepelijk zijn: de ontneming van iemands leven. Op een dergelijk delikt dient dan ook met een zeer langdurige vrijheidsstraf gereageerd te worden. Strafverzwarend acht de rechtbank voorts de omstandigheid dat het slachtoffer in het bijzijn van zijn vriendin is neergeschoten. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de persoonlij-ke omstan-digheden van verdachte, zoals gerelateerd in het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht d.d. 29 mei 2001, met de over verdachte uitgebrachte psychiatrische en psychologische rapportage en zoals overigens ter terechtzitting gebleken. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden. 8. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf berust op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften. 9. DE BESLISSING. De rechtbank: Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven; Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 5. vermelde strafbare feit; Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Verklaart verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde feit en veroordeelt hem tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN JAREN; Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; Dit vonnis is gewezen door mrs. H.M. Behrens, voorzitter, M.E. Kramer en E.C. Koekman, rechters, in tegenwoordigheid van H. Broer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 november 2001.