Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6512

Datum uitspraak2001-12-05
Datum gepubliceerd2001-12-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104326/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

De staatssecretaris heeft de aanvraag van de stichting "Stichting Toneelgroep De Appel" om een meerjarige instellingssubsidie in het kader van de Cultuurnota 2001-2004 op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid afgewezen.


Uitspraak

Raad van State 200104326/1. Datum uitspraak: 5 december 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, appellant, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 juli 2001 in het geding tussen: de stichting "Stichting Toneelgroep De Appel", gevestigd te 's-Gravenhage en appellant. Procesverloop Bij besluit van 19 september 2000 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) de aanvraag van de stichting "Stichting Toneelgroep De Appel" (hierna: de stichting) om een meerjarige instellingssubsidie in het kader van de Cultuurnota 2001-2004 op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid afgewezen. Bij besluit van 17 april 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 27 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 20 juli 2001, verzonden op 24 juli 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de president) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de staatssecretaris opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief van 28 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 5 oktober 2001 heeft de stichting een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2001, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Den Haag, en C.G. Huizinga en E. Scherpenhuijzen, ambtenaren ten departemente, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.W. Klinckhamers, advocaat te Amsterdam, G. Dijkstra, zakelijk leider, en mr. dr. A.J.E. Havermans, voorzitter, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 6 mei 2000 heeft de Raad voor cultuur (hierna: de raad) negatief geadviseerd over de aanvraag van de stichting. Naar aanleiding van een schriftelijke reactie van de stichting heeft de staatssecretaris de raad om een nadere toelichting gevraagd, wat resulteerde in het aanvullende, eveneens negatieve, advies van 6 juli 2000. Deze adviezen heeft de staatssecretaris aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd. 2.2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de president dat de staatssecretaris in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld door in bezwaar zonder meer vast te houden aan de negatieve adviezen van de raad. De staatssecretaris heeft - samengevat weergegeven - betoogd dat het oordeel van de president ertoe leidt dat hij inhoudelijke kritiek op een artistiek oordeel van de raad steeds een hernieuwd advies noodzakelijk is, aangezien de adviezen van de raad door de staatssecretaris slechts marginaal dienen te worden getoetst, welke toetsing hij in dit geval ook heeft verricht. Volgens de staatssecretaris komt hem geen artistiek-inhoudelijk oordeel toe en zijn tegenadviezen slechts binnen het door hem te hanteren marginale toetsingskader relevant. De staatssecretaris heeft aangevoerd dat hij het door de stichting in bezwaar overgelegde tegenadvies buiten beschouwing heeft kunnen laten, nu het niet op die marginale toetsing betrekking heeft, maar op artistiek-inhoudelijke gronden berust. 2.2.1. Het betoog faalt. Gegeven de eigen verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, die in artikel 3:9 van de Awb haar weerslag heeft gevonden, en de heroverweging, waartoe artikel 7:11 noopt, is de president tot het juiste oordeel gekomen dat de staatssecretaris niet zonder meer aan de contra-expertise voorbij kon gaan. Mede in aanmerking genomen dat de staatssecretaris niet heeft betwist dat de drie personen, door wie de stichting een tegenadvies heeft laten opstellen, op zichzelf als deskundig kunnen worden beschouwd, bestond voor de staatssecretaris in dit geval aanleiding voor een reactie op, dan wel voor het aan de raad voorleggen van het tegenadvies. 2.2.2. De staatssecretaris heeft het tegenadvies niet naast zich mogen neerleggen met de enkele overweging dat het, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag en regeling als bij de raad, niet op één lijn kan worden gesteld met de door de raad uitgebrachte adviezen. Zoals de presidentterecht heeft overwogen, maakt de staatssecretaris aldus de mogelijkheid om de adviezen van de raad langs de weg van een contra-expertise ter discussie te stellen, illusoir. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt de staatssecretaris in de door de stichting "Stichting Toneelgroep De Appel" in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) aan haar te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Schuurman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2001 -282. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,