Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6517

Datum uitspraak2001-09-06
Datum gepubliceerd2001-12-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/41660 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / binnentreden. De staandehouding heeft plaatsgevonden in een perceel in Amsterdam dat dienst doet als doorgangshuis voor illegalen. De stelling van verweerder dat de in het pand aanwezige vreemdelingen niet kunnen worden aangemerkt als bewoners in de zin van artikel 12 Grondwet en de Awbi volgt de rechtbank, gelet op de inhoud van de processen-verbaal en de memorie van toelichting bij de Awbi, niet. Uit genoemde processen-verbaal kan voorts worden afgeleid dat eerst ná binnentreding in het betreffende pand is overgegaan tot legitimatie en bekendmaking van het doel van het onderzoek en niet, zoals artikel 1, eerste lid, Awbi vereist, voorafgaand aan de binnentreding. Uit het open laten staan van de deur door een bewoner, gevolgd door zijn vertrek, volgt niet een voor de ambtenaar kenbare uiting van zijn wil om de politie toe te laten. De stelling van verweerder dat, indien al zou moeten worden aangenomen dat bepaalde voorschriften uit de Awbi zijn geschonden, de vreemdeling door die schending niet in zijn belangen is geschaad, nu de binnentredende (politie)ambtenaren een machtiging tot binnentreden in hun bezit hadden en in die zin de binnentreding wel rechtmatig was, volgt de rechtbank, gelet op het bepaalde in de artikelen 10 en 11 Awbi, evenmin. Op de binnentreding gevolgde staandehouding en daarop gevolgde inbewaringstelling derhalve evenzeer onrechtmatig. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) reg.nr: AWB 01/41660 VRONTN J inzake: A dan wel A, geboren op[...] 1977, van Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in Justiteel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen: de vreemdeling, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder. Zitting: 31 augustus 2001. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.F.A.B. Vos, advocaat te Amsterdam.. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. T. Ponte. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Op 22 augustus 2001 is de vreemdeling staandegehouden ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw. Aansluitend is de vreemdeling overgebracht naar een politiebureau en ingevolge artikel 50, tweede of derde lid, Vw opgehouden voor verhoor. 1.2 Bij bevel tot bewaring van 22 augustus 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw in bewaring gesteld. 1.3 Bij beroepschrift van 24 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. 2. Overwegingen 2.1 Tussen partijen is primair in geschil of de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig heeft plaatsgevonden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. 2.2 Onder de gedingstukken bevindt zich een op 22 augustus 2001 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen over het perceel waarin de vreemdeling is staandegehouden, zijnde [...]weg 405 in B, in welk proces-verbaal op basis van historische onderzoeksgegevens wordt geconcludeerd dat bedoeld perceel als "doorgangshuis" voor illegalen dienst doet. In bedoeld proces-verbaal van bevindingen wordt voorts het volgende vermeld: "(…) Naar aanleiding van mijn bevindingen is op woensdag 22 augustus 2001 (bedoeld is: door (opmerking rechtbank)) personeel van de dienst vreemdelingenpolitie onder leiding van Inspecteur R. Bloos een onderzoek ingesteld in perceel [...]weg 405 huis te B, om de legaliteit/identiteit van de daar aanwezige personen vast te stellen. Daarbij zijn een aantal personen opgehouden op grond van de vreemdelingenwet (…)" Onder de gedingstukken bevindt zich voorts een op 22 augustus 2001 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van staandehouding van de vreemdeling, waarin - voor zover hier van belang - het volgende wordt vermeld: "(…) Bij de controle, op grond van de Vreemdelingenwet, is de bovengenoemde vreemdeling al slapend aangetroffen op een matras, in de kelder van het perceel. Aldaar lagen nog een veertiental vermoedelijk illegale vreemdelingen te slapen. Allen zijn gecontroleeerd op grond van de Vreemdelingenwet. (…) De vreemdeling beschikte niet over een reis-/identiteitsdocument, als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (…)" In het dossier van een vreemdeling die op 22 augustus 2001 ook is staandegehouden (AWB 01/41655 VRONTN J) in vorengenoemd perceel bevindt zich voorts een proces-verbaal van staandehouding van die vreemdeling, waarin - voor zover hier van belang - het volgende wordt vermeld: "(…) Op woensdag 22 augustus 2001, omstreeks 06.15 uur, betraden wij het perceel [...]weg 405 te B. Nadat wij via de toegangsdeur de hal binnen waren gegaan, zagen wij na ongeveer 2 meter aan de linkerzijde van de gang een toegangsdeur. Wij zagen dat over de toegangsdeur een roze handdoek hing. Vervolgens klopten wij op de deur en deden de mededeling "politie politie maak de deur open". Op deze mededeling werd de deur niet geopend. Waarna wij de deur met enige kracht hebben geopend. Wij, verbalisanten, zagen, in deze ruimte twee mannen staan. Slechts gekleed in ondergoed. Wij zagen dat in de ruimte twee stapelbedden stonden. Tevens zagen wij een koelkast, enige tassen en een verscheidenheid aan kleding. Tevens roken wij dat deze ruimte enorm riekte naar zweet. (…) Nadat wij, verbalisanten, ons hadden gelegitimeerd met het dienstwege verstrekte legitimatiebewijs en ons doel bekend hadden gemaakt, heb ik, tweede verbalisant, aan bovengenoemde man gevraagd bent u illegaal of legaal in Nederland? Wij, verbalisanten, hoorden de man antwoorden ik ben illegaal. Het een en ander ging in de Engelse taal. Ik, tweede verbalisant, vroeg vervolgens aan deze man: "Bent u in het bezit van een paspoort". Wij hoorden dat de man zei: "Ik ben in het bezit van een paspoort". Vervolgens overhandigde de man mij, tweede verbalisant, zijn Nigeriaanse paspoort. Tijdens deze controle zijn in totaal 20 mensen gecontroleerd op hun verblijfsrechtelijke positie en nationaliteit. In totaal zijn er 19 mensen staande gehouden en in het oponthoud gegaan (…)" 2.3 Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder de rechtbank een op 30 augustus 2001 door R. Bloos, inspecteur van politie, op ambtseed opgemaakt aanvullend proces-verbaal doen toekomen, waarin het volgende wordt vermeld: "(…) Ik verbalisant was in het bezit van een machtiging tot binnentreding op grond van artikel 53 van de Vreemdelingenwet, juncto de Wet op het Binnentreden. Deze machtiging had ik uitgeschreven voor de binnentredende ambtenaren. Mij was bekend dat de hoofdbewoner van het perceel niet woonachtig was in dit perceel, doch dat dit perceel slechts bewoond werd door personen, die aldaar (bedoeld is: waren (opmerking rechtbank)) ondergebracht. De hoofdbewoner zou deze woning gebruiken als onderduikadres voor illegalen. Omdat een persoon de buitendeur opende en naar buiten kwam, was het niet noodzakelijk de deur met geweld te openen. De deur bleef geheel open staan en het personeel is in mijn opdracht naar binnen gelopen en heeft duidelijk aangegeven dat wij van de politie waren en dat wij een onderzoek in kwamen stellen op grond van de vreemdelingenwet. Niemand van de personen, die wij her en der in het pand tegenkwamen gaf aan bezwaar te hebben tegen dit onderzoek of de wijze waarop wij binnen waren. Zij maakten een rustige indruk en werkten bereidwillig mee aan het onderzoek. Zij begrepen dat wij politie-ambtenaren waren. Ik verbalisant trof een afgesloten kamer aan in dit pand en na aankloppen werd deze deur voor mij open gedaan. Deze persoon verklaarde mij in de engelse taal desgevraagd niet de hoofdbewoner te zijn, doch wel een beetje namens hem, de "referent", waar te nemen. Hij had ook geen bezwaar tegen onderzoek in het hele pand. Hij verklaarde apart te zitten, omdat hij een beetje ziek was. Ook deze persoon is net als de overige 19 personen op grond van de Vreemdelingenwet meegenomen. Men deelde ook mede dat de bewoner niet woonachtig was in dit perceel, doch soms langs kwam en elders woonde. Ik verbalisant heb omtrent het binnentreden niet noodzakelijk gevonden dat gebruik gemaakt diende te worden van de last, derhalve is hij niet gebruikt. In een van de processen-verbaal wordt gemeld dat men een tussendeur, waarover een handdoek hing, met enige drang had geopend. Dat was nodig omdat de deur klemde door deze handdoek. De deur was niet afgesloten (…)" 2.4 Namens de vreemdeling is ter zitting aangevoerd dat de staandehouding van de vreemdeling niet rechtmatig heeft plaatsgevonden. Meer in het bijzonder is daartoe betoogd dat uit de verschillende processen-verbaal niet blijkt dat de betreffende (politie)ambtenaren zich voorafgaand aan het binnentreden in perceel [...]weg 405 hebben gelegitimeerd , het doel van hun komst kenbaar hebben gemaakt en voor het binnentreden toestemming hebben gevraagd en (expliciet) gekregen en mitsdien is gehandeld in strijd met artikel 1, lid 1 en 4, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). 2.5 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de staandehouding van de vreemdeling rechtmatig heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft verweerder allereerst gewezen op de omstandigheid dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als een "bewoner" in de zin van artikel 12 van de Grondwet en de Awbi, nu perceel [...]weg 405 in B een doorgangshuis is. Voor zover zulks desalniettemin moet worden aangenomen, aldus verweerder, kan uit de voorhanden zijnde processen-verbaal worden afgeleid dat de betreffende (politie)ambtenaren zich voorafgaand aan de binnentreding in genoemd perceel hebben gelegitimeerd en het doel van hun komst bekend hebben gemaakt en zij voor de binnentreding toestemming hebben gevraagd aan en gekregen van de bewoner(s). Indien zou moeten worden aangenomen dat een aantal voorschriften uit de Awbi bij de binnentreding zijn geschonden, dan is de vreemdeling door de schending van die voorschriften niet in zijn belangen geschaad, aldus verweerder. In dit verband heeft verweerder allereerst gewezen op de uitspraak van 26 juni 2000 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (geregistreerd onder nummer AWB 00/5337 en gepubliceerd in - onder meer - JV 2000/246). Voorts heeft verweerder in dit verband gewezen op de omstandigheid dat de betreffende (politie)ambtenaren bij het binnentreden de verstrekte machtiging tot binnentreden weliswaar niet hebben getoond, doch deze wel in hun bezit was. 2.6 Ingevolge het eerste lid van artikel 53 Vw zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. In een bijlage bij de brief van 10 mei 2000 van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 732, nr. 11) wordt ten aanzien van artikel 53 Vw opgemerkt dat de Awbi op het binnentreden van toepassing is. In artikel 1, eerste lid, van de Awbi is - onder meer - bepaald dat degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming vraagt. Ingevolge artikel 2 van de Awbi is, behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen, voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. De machtiging wordt zo mogelijk getoond. 2.7 Op basis van de hierboven aangehaalde processen-verbaal, die overigens op een aantal punten aan duidelijkheid en volledigheid te wensen overlaten, komt de rechtbank tot de volgende, meest waarschijnlijke, schets van de situatie in vorengenoemd perceel en de gebeurtenissen aldaar op 22 augustus 2001. Genoemd perceel, bekend onder de naam Stichting Good News Ministrie, Pinksterkerk en Stichting the Eagle of Nigeria, heeft aan de straatkant een voordeur, waarvan niet onweersproken is gesteld dat deze deur alleen toegang biedt tot het perceel met nummer 405. Achter de voordeur is een gang gelegen met, na ongeveer twee meter, links een tussendeur. Deze deur betreft de deur waarover een roze handdoek hing en waarachter twee mannen werden aangetroffen. Achter de tussendeur zijn verschillende kamers gelegen, waaronder ook een kelder. In één van deze kamers is achter een gesloten deur de man aangetroffen die zich als "zaakwaarnemer" van de hoofdbewoner voordeed (die, naar de rechtbank begrijpt uit de betiteling "referent", kennelijk bekend is als "de dominee"). Ook is een aantal mannen aangetroffen die lagen te slapen op matrassen, waaronder de vreemdeling. De voorafgaand aan de binnentreding in genoemd perceel verstrekte machtiging tot binnentreden is door de betreffende (politie)ambtenaren niet gebruikt. 2.8 De stelling van verweerder dat de in het pand aanwezige vreemdelingen niet kunnen worden aangemerkt als "bewoners" in de zin van artikel 12 van de Grondwet en de Awbi volgt de rechtbank niet. Uit de hierboven aangehaalde processen-verbaal kan immers worden afgeleid dat de vreemdelingen het perceel [...]weg 405 gebruikten als woning. Dat de hoofdbewoner van het betreffende perceel aldaar niet woonachtig was, doet hieraan niet af. De rechtbank wijst in dit verband voorts nog op de Memorie van Toelichting bij de Awbi (Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19 073, nrs. 1-3), waarin wordt vermeld dat de begrippen "woning" en "bewoner" ruim geïnterpreteerd moeten worden, waarbij de bestemming welke aan een ruimte wordt gegeven allesbepalend is. 2.9 Ten aanzien van het betoog van verweerder dat uit het overgelegde aanvullend proces-verbaal kan worden afgeleid dat de betreffende (politie)ambtenaren zich voorafgaand aan het binnentreden in genoemd perceel hebben gelegitimeerd en het doel van hun komst bekend hebben gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. In de tweede alinea van bedoeld aanvullend proces-verbaal wordt vermeld dat een persoon de voordeur van het perceel opende en naar buiten kwam, de betreffende (politie)ambtenaren in opdracht van de persoon die de leiding had naar binnen zijn gelopen en zij vervolgens, overigens is niet duidelijk aan wie, kenbaar hebben gemaakt dat zij van de politie waren en een onderzoek kwamen instellen op grond van de Vreemdelingenwet. Uit deze passage uit het aanvullend proces-verbaal kan worden afgeleid dat eerst ná binnentreding is overgegaan tot legitimatie en bekendmaking van het doel van het onderzoek en niet, zoals artikel 1, eerste lid, van de Awbi vereist, voorafgaand aan de binnentreding. 2.10 Het betoog van verweerder dat voorafgaand aan het binnentreden toestemming van de bewoner(s) is verkregen, volgt de rechtbank evenmin. Daartoe is redengevend dat uit eerdergenoemd aanvullend proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat de persoon die de buitendeur van perceel 405 opende en naar buiten kwam voor het binnentreden in dat perceel toestemming is gevraagd en deze persoon die toestemming vervolgens heeft gegeven. De inhoud van het aanvullend proces-verbaal duidt er veeleer op dat deze persoon in het geheel niet is aangesproken door de betreffende (politie)ambtenaren en kennelijk is doorgelopen, nadat hij de deur geheel open liet staan. Verweerder heeft in dit verband nog betoogd dat de persoon die naar buiten kwam door zijn gedragingen impliciet toestemming heeft gegeven voor het binnentreden. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in de Memorie van Toelichting bij de Awbi (pagina 10) wordt vermeld dat "het er om gaat dat de toestemming van de bewoner een voor de ambtenaar kenbare uiting moet zijn van zijn vrijelijk genomen beslissing om de ambtenaar binnen te laten". Een dergelijke "voor de ambtenaar kenbare uiting" kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit genoemd aanvullend proces-verbaal worden afgeleid. 2.11 Overigens merkt de rechtbank in dit verband nog op dat, indien er al vanuit gegaan zou moeten worden dat de deur links in de gang van genoemd perceel, waarover de roze handdoek hing, de toegangsdeur tot de woning is, uit de verschillende processen-verbaal evenmin kan worden afgeleid dat de betreffende (politie)ambtenaren bij die deur de in artikel 1, eerste en vierde lid, van de Awbi neergelegde voorschriften hebben nageleefd. Immers, niet is gebleken dat de betreffende (politie)ambtenaren zich voorafgaand aan hun binnentreding door die deur hebben gelegitimeerd, het doel van hun komst bekend hebben gemaakt en voor het binnentreden toestemming hebben gevraagd (en gekregen). Uit het niet openen van genoemde deur door de bewoners en het zelf openduwen van de klemmende deur valt veeleer af te leiden dat de bewoners geen toestemming gaven tot binnentreden. Uit het enkele gegeven dat de bewoners zich verder rustig gedroegen kan in dit verband niet zonder meer afgeleid worden, mede gegeven het zeer vroege tijdstip van binnentreding en het feit dat de bewoners kennelijk in hun slaap gestoord werden, dat zij instemden met de binnentreding. Voor zover "de dominee", die zich in een afgesloten ruimte bevond, toestemming zou hebben gegeven, wordt overwogen dat toestemming voorafgaand aan het binnentreden moet worden gegeven en niet wanneer de betreffende (politie)ambtenaren zich reeds in de woning bevinden en het onderzoek al is gestart. 2.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de betreffende ambtenaren in strijd met het bepaalde in artikel 1, lid 1 en 4, van de Awbi in eerdergenoemd perceel zijn binnengetreden. 2.13 Nu, zoals hiervoor is overwogen, de vreemdeling dient te worden aangemerkt als bewoner van eerdergenoemd perceel, dient verweerders beroep op de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 26 juni 2000 en de zogenaamde Schutznormleer te falen. 2.14 Ten aanzien van verweerders stelling dat, indien al zou moeten worden aangenomen dat bepaalde voorschriften uit de Awbi zijn geschonden, de vreemdeling door die schending niet in zijn belangen is geschaad, nu de binnentredende (politie)ambtenaren een machtiging tot binnentreden in hun bezit hadden en in die zin de binnentreding wel rechtmatig was, overweegt de rechtbank het volgende. 2.15 Artikel 2, eerste lid, van de Awbi schrijft voor dat, indien er een machtiging tot binnentreden voorhanden is, deze zo mogelijk ook wordt getoond. Dit is in casu niet gebeurd. Van een beletsel om de machtiging te tonen is evenmin gebleken. Bovendien schrijft artikel 10 van de Awbi voor dat een schriftelijk verslag van het binnentreden wordt opgesteld, waarin een aantal in dat artikel genoemde zaken worden neergelegd. Voorts dient dit verslag ingevolge artikel 11 van de Awbi uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de officier van justitie dan wel aan de burgemeester te worden verzonden. Tevens dient een afschrift van dit verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden aan de bewoner te zijn uitgereikt. Hiervan is het onderhavige geval geen sprake geweest, nu de machtiging in het geheel niet is gebruikt. Omdat met het opsturen van de verslaglegging aan de officier van justitie dan wel de burgemeester door de wetgever bedoeld is een controlemogelijkheid achteraf in te stellen van de rechtmatigheid van de binnentreding en wel door een hoger geplaatst iemand dan de hulpofficier van justitie, welke de machtiging heeft afgegeven, kan onder deze omstandigheden niet gesteld worden dat de vreemdeling door overtreding van bepaalde voorschriften uit de Awbi niet in zijn belangen is geschaad. 2.16 Gezien het voorgaande moet ook de op de binnentreding gevolgde staandehouding van de vreemdeling alsmede de daarop gevolgde inbewaringstelling onrechtmatig worden geacht. De rechtbank zal de opheffing van de jegens de vreemdeling ten uitvoer gelegde vrijheidsontnemende maatregel bevelen met ingang van 6 september 2001. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht, behoeft, gelet hierop, geen bespreking meer. 2.17 Omtrent het verzoek om toekenning van schadevergoeding en de proceskosten zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw met ingang van 6 september 2001. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.G. Hijink, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Bierling als griffier. afschrift verzonden op: 6 september 2001 RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.