
Jurisprudentie
AD6519
Datum uitspraak2001-09-25
Datum gepubliceerd2001-12-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers3964 B
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-12-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers3964 B
Statusgepubliceerd
Uitspraak
25 september 2001
Strafkamer
nr. 3964 B
EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen de beschikking van de Kantonrechter te Delft van 25 november 1998 betreffende:
[veroordeelde] geboren te [geboorteplaats] (Marokko)in 1967, wonende te [woonplaats].
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Bij tussenbeschikking van 10 oktober 2000, die aan deze beschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt, heeft de Hoge Raad de veroordeelde alsnog in de gelegenheid gesteld te voldoen aan het in art. 575, derde lid, Sv voor de
ontvankelijkheid van het beroep gestelde eis van consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten, te weten een bedrag van f. 822,-.
Bij brief van 13 december 2000 heeft de Griffier van het Kantongerecht de betrokkene in de gelegenheid gesteld dat bedrag uiterlijk op 10 januari 2001 te voldoen.
Uit een brief van de Griffier van het Kantongerecht van 19 januari 2001 aan de Griffier van de Hoge Raad blijkt dat binnen de gestelde termijn geen betaling van de veroordeelde is ontvangen. De betrokkene heeft in zijn aan de Hoge Raad gerichte brief van 18 december 2000 gesteld dat hij op grond van zijn financiƫle situatie niet in staat is aan de verplichting tot consignatie te voldoen. De wet voorziet echter in procedures als de onderhavige niet in de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk vrijstelling van die verplichting te verlenen. De veroordeelde moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.
2. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip en F.H. Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2001.

