
Jurisprudentie
AD6567
Datum uitspraak2001-09-26
Datum gepubliceerd2001-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 01/1915
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-12-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 01/1915
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gewijzigd inzicht van verweerder omtrent de oorspronkelijke lastgeving kan niet worden aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in art. 6:18, derde lid, onder a, Awb.
Aanschrijving om uiterlijk 1 september 2001 het gebruik van het voormalige klooster aan de [...]straat [...] te B voor de huisvesting van seizoenarbeiders te doen beëindigen, onder verbeurte van een dwangsom.
Naar het oordeel van de president stemt het thans bestreden besluit naar inhoud en strekking overeen met het door verweerder op 31 mei 2001 ingetrokken besluit van 12 april 2001. Derhalve dient te worden bezien of er gewijzigde omstandigheden aanwezig zijn die de nieuwe aanschrijving d.d. 1 juni 2001 rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van de president kan het gewijzigd inzicht bij verweerder, dat de dwangsomaanschrijving van 12 april 2001 niet overeind kon blijven zonder verlenging van de begunstigingstermijn, het vergoeden van de kosten van het door verzoeker ingediende schetsplan en het verduidelijken van de lastgeving, niet als een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in art. 6:18, derde lid, aanhef en onder a, Awb worden aangemerkt. Voormelde nieuwe aanschrijving kan naar dezerzijds voorlopig oordeel slechts worden geacht het resultaat te zijn van een heroverweging naar aanleiding van het door verzoeker op 17 april 2001 ingediende bezwaarschrift welke na een hoorzitting als bedoeld in art. 7:2 Awb, die niet heeft plaatsgevonden, had moeten resulteren in een besluit op bezwaar. Het thans bestreden besluit is dan ook naar voorlopig oordeel van de president in strijd met de wet en zal naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar geen stand kunnen houden.
Schorst het besluit van 1 juni 2001 tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder.
mr. A.H.N. Kruijer (president)
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
UITSPRAAK
AWB 01/1915
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
A, wonende te B, verzoeker,
gemachtigde mr. M.A. de Boer,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 1 juni 2001 heeft verweerder verzoeker aangeschreven om uiterlijk 1 september 2001 het gebruik van het voormalige klooster aan de [….]straat […] te B voor de huisvesting van seizoenarbeiders te doen beëindigen door geen logies meer te (doen) verstrekken in het genoemde pand alsmede de bestaande logiesverstrekking aan de aanwezige bewoners te beëindigen, zodat op 1 september 2001 alle logiesverstrekking zal zijn beëindigd en alle gasten zullen zijn vertrokken/verwijderd. Indien verzoeker niet c.q. niet geheel op voormelde datum aan deze aanschrijving heeft voldaan zal worden overgegaan tot het opleggen van een dwangsom van fl. 5000,-- per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van fl. 100.000,--.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 12 juli 2001 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 8 augustus 2001 heeft verzoeker aan de president verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 september 2001, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. G.G.J. Dupont en mr. A. Kuyken.
II. OVERWEGINGEN.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium met zich brengt dat een beoordeling van het geschil in de bodemprocedure wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Aan de orde is de vraag of verweerder verzoeker naar voorlopig oordeel van de president terecht heeft aangeschreven om de huisvesting van seizoenarbeiders in het voormalige klooster te beëindigen.
De feitelijke situatie, voor zover van belang, is als volgt.
Verzoeker heeft het voormalige klooster aan de […]straat […] te B gekocht met de bedoeling aldaar seizoenarbeiders te huisvesten. Alvorens tot de aankoop over te gaan heeft verzoeker bij verweerder naar de gebruiksmogelijkheden geïnformeerd. Bij brief van 8 augustus 2000 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat binnen de vigerende bestemming huisvesting mag plaatsvinden zoals verzoeker dat voor ogen heeft, op voorwaarde dat de seizoenarbeiders als inwoner worden ingeschreven.
Naar aanleiding van controles op 31 januari en 19 maart 2001 heeft verweerder verzoeker bij besluit van 12 april 2001 aangeschreven het gebruik van het klooster als logiesgebouw en voor de huisvesting van seizoenarbeiders te beëindigen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 17 april 2001 bezwaar gemaakt. Op gelijke datum heeft verzoeker terzake om een voorlopige voorziening verzocht. Op 29 mei 2001 heeft verweerder het besluit van 12 april 2001 ingetrokken. Dit besluit is bij brief van 31 mei 2001, verzonden 1 juni 2001 bekend gemaakt. Bij besluit van 1 juni 2001 heeft verweerder verzoeker opnieuw aangeschreven.
Verweerder heeft aangevoerd dat het huidige gebruik van het klooster in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Volgens verweerder kon de dwangsomaanschrijving van 12 april 2001 niet overeind blijven zonder verlenging van de begunstigingstermijn, het vergoeden van de kosten van het door verzoeker ten behoeve van de verbouwing van het klooster ingediende schetsplan en het verduidelijken van de lastgeving. Op grond van dit inzicht zijn er gewijzigde omstandigheden die een nieuwe aanschrijving onder oplegging van een dwangsom rechtvaardigen. Volgens verweerder is voldaan aan de in artikel 6:18, derde lid, van de Awb neergelegde voorwaarden. Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat het gebruik van het klooster voor de huisvesting van seizoenarbeiders eveneens in strijd is met het toekomstige bestemmingsplan.
Verzoeker daarentegen heeft zich op het standpunt gesteld dat het huidige gebruik van het klooster in overeenstemming is met de vigerende bestemming "Detailhandel, en wonen met bijbehorende erven".
Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder verzoeker zonder dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en daarom in strijd met het bepaalde in artikel 6:18, derde lid, van de Awb bij bestreden besluit opnieuw heeft aangeschreven. Daarnaast is de aanschrijving volgens verzoeker in strijd met artikel 5:32, vijfde lid, van de Awb omdat de door verweerder gestelde termijn waarbinnen aan de lastgeving moet worden voldaan onredelijk kort is. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met verzoekers belangen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21, eerste lid, van de Awb, wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:36 wordt een last onder dwangsom niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.
Ingevolge artikel 6:18, derde lid, van de Awb mag het bestuursorgaan na de intrekking of wijziging van het besluit, zolang het bezwaar of beroep
aanhangig blijft, geen besluit nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij:
a. gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en
b. het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest.
Naar het oordeel van de president stemt het thans bestreden besluit naar inhoud en strekking overeen met het door verweerder op 31 mei 2001 ingetrokken besluit van 12 april 2001. Derhalve dient te worden bezien of er gewijzigde omstandigheden aanwezig zijn die de nieuwe aanschrijving d.d. 1 juni 2001 rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van de president kan het gewijzigd inzicht bij verweerder zoals hierboven vermeld niet als een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in artikel 6:18, derde lid, van de Awb worden aangemerkt. Voormelde nieuwe aanschrijving kan naar dezerzijds voorlopig oordeel slechts worden geacht het resultaat te zijn van een heroverweging naar aanleiding van het door verzoeker op 17 april 2001 ingediende bezwaarschrift welke na een hoorzitting als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb, die niet heeft plaatsgevonden, had moeten resulteren in een besluit op bezwaar.
Het thans bestreden besluit is dan ook naar voorlopig oordeel van de president in strijd met de wet en zal naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar geen stand kunnen houden.
Op grond van bovenstaande bestaat reeds aanleiding het besluit van 1 juni 2001 te schorsen, waardoor het overige aangevoerde onbesproken kan blijven.
De president acht termen aanwezig om verweerder, met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op fl. 1420,-- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt fl. 710,--, wegingsfactor 1).
Tevens zal, met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, worden bepaald dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING.
De president:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb toe;
- schorst het besluit van 1 juni 2001 tot zes weken na bekend making van het besluit op bezwaar;
- gelast verweerders gemeente aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 225,-- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, begroot op fl. 1420,-- en te voldoen door verweerders gemeente.
Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als president in tegenwoordigheid van
mr. H.J. van der Meiden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: