Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6804

Datum uitspraak2001-12-10
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/096036-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ARNHEM VIERDE STRAFKAMER VERKORT STRAFVONNIS In de zaak van: de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: Raadsman mr. J.W.M. Soentjens, advocaat te Arnhem. Parketnummer: 05/096036-01 Zitting: 26 november 2001 (TEGENSPRAAK) Uitspraak: 10 december 2001 1. DE TENLASTELEGGING Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is hierna opgenomen als bijlage Ia, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd conform de door de officier van justitie ingediende vordering wijziging tenlastelegging. Van deze vordering is hierna een kopie opgenomen als bijlage Ib en de inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. 2. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING De zaak is op 26 november 2001 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte gehoord. Verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.M. Soentjens, advocaat te Arnhem. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (en het ad informandum gevoegde feit) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de voet van het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte en zijn raadsman hebben het woord tot verdediging gevoerd. 3. DE BESLISSING INZAKE HET BEWIJS De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 en 7 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 is tenlastegelegd, voor zover niet doorgestreept of gewijzigd in bijlage II Hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten zijn ten laste gelegd, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Het bewezenverklaarde levert op: feit 1 primair: "afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid, juncto artikel 312, tweede lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht, MEERMALEN GEPLEEGD; feit 2 primair: "medeplegen van: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, eerste lid aanhef en onder 1° juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; feit 4: " medeplegen van poging tot: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, eerste lid aanhef en onder 1° en 2° juncto artikel 45 en juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; feit 5 primair: " medeplegen van: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, eerste lid aanhef en onder 1° juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; feit 6: medeplegen van: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is", voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, eerste lid aanhef en onder 1° en 2° juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; De feiten zijn strafbaar. 5. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. DE MOTIVERING VAN DE SANCTIE(S) Bij de beslissing over de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met: a. de aard en de ernst van de gepleegde feiten alsmede met de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd; b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij is gelet op: · een uittreksel betreffende verdachte uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 oktober 2001; · een voorlichtingsrapportage omtrent verdachte, gedateerd 8 augustus 2001, opgemaakt door de Reclassering Nederland, Unit Arnhem. De rechtbank heeft bij de straftoemeting mede gelet op de navolgende door de officier van justitie - onder toezegging van afzonderlijke strafvervolging ter zake te zullen afzien - ad informandum gevoegde zaak welke door verdachte ter terechtzitting is erkend voorzien van het parketnummer 05/096036-01, te weten: · opzetheling in de periode van 1 september 2000 t/m januari 2001 te Elst, Gemeente Overbetuwe. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten van ernstige aard. Daarbij is sprake van feiten met een gewelddadig karakter waarbij met vuurwapens is gedreigd. Afpersing en diefstal met geweld als bewezen brengt naast materiële - tevens psychische schade bij de benadeelden teweeg en dragen ook bij aan de onveiligheidsgevoelens in de samenleving. Voorts is sprake van delicten met een sterk gevaarzettend karakter. Door (pogen) branden te stichten, veelal door het gooien van zogenaamde molotovcocktails, zijn mensenlevens in gevaar gebracht en is aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Ook deze feiten hebben geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De op zichzelf begrijpelijke verontrusting en het gevoel van onmacht bij verdachte met betrekking tot de betreurenswaardige voorvallen op de Molukken kunnen in geen enkel opzicht een rechtvaardiging zijn om tot het plegen van dergelijke ernstige feiten over te gaan. Bovendien, bij een aantal tenlastegelegde zaken heeft dit motief in het geheel niet gespeeld. De ernst van de feiten geeft aanleiding voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, zij het dat dit niet wegneemt dat hij in een enkel geval als de initiatiefnemer moet worden gezien. 7. TOEGEPASTE WETTELIJKE ARTIKELEN De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde voorschriften, op de artikelen 10, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. 8. DE BESLISSING De rechtbank, recht doende: Verklaart niet bewezen dat het onder 3 en 7 tenlastegelegde door verdachte is begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart bewezen dat het onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde, voor zover niet is doorgehaald in bijlagen II, door verdachte is begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair, 4, 5 primair en 6 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van: 4 (VIER) JAREN. Beveelt dat de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf geheel in aftrek moet worden gebracht. Aldus gewezen door: mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter, mrs. A.T.M. Vrijhoeven en R. de Vreede, rechters, in tegenwoordigheid van F. Venema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2001.