
Jurisprudentie
AD6808
Datum uitspraak2001-09-03
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/39721
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/39721
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / categoriewijzing.
Het beroep is gericht tegen voortduring van de maatregel die aanvankelijk was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, onder b, Vw 2000. Op 8 augustus 2001 heeft verweerder afwijzend beslist op de asielaanvraag. Op 16 augustus 2001 heeft categoriewijziging
plaatsgevonden en is de bewaring voortgezet op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000. Nu in casu de categoriewijziging heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van de termijn als genoemd in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, heeft deze wijziging tijdig plaatsgevonden. Niet gesteld noch gebleken is dat de vreemdelinge, van Eritrese nationaliteit, in haar belangen is geschaad, doordat de categoriewijziging niet eerder na de beslissing op de asielaanvraag heeft plaatsgevonden. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 39721 VRONTN D
inzake: A, geboren op [...] 1984, van Eritrese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zwolle te Zwolle, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 27 augustus 2001.
De vreemdelinge is vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. A.H. Kras.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 6 juli 2001 is de vreemdelinge ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw staande gehouden. Op 6 juli 2001 heeft de vreemdelinge een asielaanvraag ingediend en is zij op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw in bewaring gesteld. Nadat verweerder op 8 augustus 2001 afwijzend heeft beslist op de asielaanvraag, is de vreemdelinge op 16 augustus 2001 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 20 juli 2001 met kenmerk AWB 01/ 29881 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard.
Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw van 16 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdelinge
beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld. Ter zitting heeft de vreemdelinge het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen. Bij bericht van 27 augustus 2001 heeft verweerder de informatie verschaft. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
2. Overwegingen
In dit geding dient te worden beoordeeld of de voortduring van de ten aanzien van de vreemdelinge toegepaste vrijheidsontnemende maatregel nog immer gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Namens de vreemdelinge is aangevoerd dat er sprake is van schending van artikel 5:3, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), nu uit het dossier niet blijkt dat een afschrift van de maatregel van bewaring onmiddellijk aan de vreemdelinge is uitgereikt. Verweerder heeft ter zitting gewezen op het model M 110-A, waaruit blijkt dat wel degelijk een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan de vreemdelinge is uitgereikt. Derhalve concludeert de rechtbank dat van schending van artikel 5:3,
eerste lid, Vb thans geen sprake is.
Voorts heeft de gemachtigde van de vreemdelinge aan verweerder de vraag gesteld sedert welke datum de vreemdelinge in de penitentiaire inrichting te Zwolle verblijft. Nu verweerder deze vraag niet ter zitting kon beantwoorden, heeft de rechtbank het
onderzoek geschorst om zodoende verweerder in de gelegenheid te stellen deze vraag schriftelijk te beantwoorden. Bij brief van 27 augustus 2001 heeft verweerder bericht dat de vreemdelinge sedert 13 juli 2001 in de penitentiaire inrichting te Zwolle
verblijft. Derhalve is geen sprake van een verblijf langer dan tien dagen in een politiecel, hetgeen, naar de rechtbank aanneemt, de gemachtigde van de vreemdelinge met de gestelde vraag beoogde vast te stellen.
Namens de vreemdelinge is verder aangevoerd dat de korpschef heeft nagelaten tijdig de vreemdelinge op de hoogte te stellen van het recht op bijstand bij het nader gehoor naar aanleiding van het asielverzoek. Voorgaande betekent een schending van artikel 3:109 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet gesteld noch gebleken is dat dit mogelijke gebrek in de gevolgde procedure voorafgaande aan de beslissing op het asielverzoek aan de voortduring van de eerder opgelegde maatregel van bewaring in de weg staat.
Tenslotte is namens de vreemdelinge aangevoerd dat er niet tijdig een categoriewijziging heeft plaatsgevonden. Op 8 augustus 2001 is er beslist op de asielaanvraag van de vreemdelinge, welke beslissing op dezelfde datum aan de gemachtigde van de vreemdelinge is verstuurd en op 10 augustus 2001 aan de vreemdelinge is uitgereikt. De vreemdeling is echter pas op 16 augustus 2001 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw in bewaring is gesteld. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar het beleid onder de vigeur van de oude Vreemdelingenwet, waar een categoriewijziging binnen zeven dagen tijdig werd geacht. Nu in het onderhavige geval binnen deze termijn de categoriewijziging heeft plaatsgevonden, is er geen reden de voortduring van de bewaring onrechtmatig te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, Vw duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring krachtens
het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken. Nu in casu de categoriewijzing heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van deze termijn heeft deze tijdig plaatsgevonden.
Voorts is niet gesteld noch gebleken dat de vreemdelinge in haar
belangen is geschaad doordat de categoriewijziging niet eerder na de beslissing op de asielaanvraag heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de voortduring van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Nu de bewaring niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Muller als griffier.
Afschrift verzonden op:
4 september 2001.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.