Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6809

Datum uitspraak2001-03-01
Datum gepubliceerd2001-12-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/4665
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sudan / desertie. De asielaanvraag van eiser, afkomstig uit Sudan is afgewezen omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedwongen werd om in het Volksdefensieleger, de Popular Defence Force (PDF), te dienen. Hoewel de PDF in principe een leger van vrijwilligers is, blijkt uit bijlage V van het ambtsbericht van 23 september 1998 dat gedwongen deelname niet uitgesloten is. De informatie in het Sudan Country Report of Human Right Practices for 1997 ondersteunt deze berichtgeving. Gelet op deze informatie kon verweerder niet zonder meer, met een enkele verwijzing naar bijlage IV van voornoemd ambtsbericht stellen dat, nu eiser geen vrijwilliger was, niet aannemelijk is dat hij gedwongen is ingelijfd bij de PDF. Gelet op bijlage V van het voornoemd ambtsbericht is niet ondenkbaar, dat personen vanuit een PDF-kamp naar het zuiden werden afgevoerd om aldaar gedwongen aan de strijd deel te nemen. Niet zonder meer valt in te zien waarom dat ten aanzien van eiser niet het geval zou zijn gelet op hetgeen hij heeft verklaard tijdens het nader gehoor en ten overstaan van de ambtelijke commissie. In het licht van het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat eiser, door te vluchten, zich in de ogen van de Sudanese autoriteiten schuldig heeft gemaakt aan desertie en hem bij terugkeer een disproportionele bestraffing te wachten staat. Op pagina 45 van voornoemd ambtsbericht staat vermeld dat een deserteur aan het front zonder meer kan rekenen op de doodstraf. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Haarlem enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken U I T S P R A A K artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) reg.nr: AWB 00/4665 VRWET H inzake: A, wonende/verblijvende te B, eiser, gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Hoorn; tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.W. Scheltema, advocaat te 's-Gravenhage. 1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1.1 Eiser, geboren op [...] 1976, heeft de Sudanese nationaliteit. Hij verblijft sedert 8 februari 1999 in Nederland. Op 8 februari 1999 heeft hij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 2 juli 1999, aan eiser uitgereikt op 15 september 1999, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft op 12 oktober 1999 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 1 mei 2000 het bezwaarschrift ongegrond verklaard. 1.2 Bij beroepschrift van 12 mei 2000 heeft eiser tegen deze laatste beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 januari 2001. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. 2. OVERWEGINGEN 2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. De onderbouwing van de aanvragen 2.2 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielverzoek ten overstaan van de contactambtenaar en in de correcties en aanvullingen het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep Ja'alein in Noord-Sudan. Eiser heeft in april 1994 een oproep gekregen van het wijkcomité om zich aan te sluiten bij het Volksleger teneinde Singa, het dorp waarin hij woonde, te verdedigen. Hij heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven en is naar Khartoum vertrokken. Op 29 april 1995 kreeg eiser via zijn werkgever Sudan Airways weer een oproep, aan welke oproep hij evenmin gehoor heeft gegeven. Eiser is om deze reden ontslagen. In juni/juli 1995 is eiser opgeroepen voor militaire dienst, aan welke oproep hij wel gehoor heeft gegeven. Eiser is na het vervullen van zijn militaire dienstplicht in november 1996 afgezwaaid. Op 25 november 1996 heeft hij zich aangemeld voor een universitaire opleiding. Om zich te kunnen inschrijven diende eiser te beschikken over een verklaring waaruit blijkt dat hij is afgezwaaid c.q. vrijgesteld van militaire activiteiten. Nadat eiser deze verklaring had aangevraagd, werd hij opgepakt om ingezet te worden voor de oorlog. Eiser is naar Kosti vervoerd. Onderweg zijn drie personen gevlucht. Soldaten hebben in de lucht geschoten en geëist dat zij terugkeerden. Eén van hen raakte gewond, één persoon kwam terug en de ander ontsnapte. De volgende dag, op 26 november 1996, is eiser naar een militaire basis in Delenj vervoerd. Eiser kwam daar met een met zijn vader bevriende officier in aanraking die op 27 november 1996 om 4.00 uur 's nachts bereid was eiser te helpen vluchten. Deze officier heeft eiser geld gegeven. Eiser is ontsnapt via een gat in een met draadijzer omringde zijde van de bewaakte militaire basis. Via Khartoum is eiser naar Caïro gegaan. Tijdens zijn verblijf in Caïro was hij lid van de Al Umma partij en participeerde hij in vergaderingen van deze partij. Eiser was belast met het werven van jongeren voor de partij. Omdat eiser daar illegaal verbleef, bang was opgepakt te worden, militair te worden berecht en de doodstraf te krijgen, heeft hij op 8 februari 1999 Egypte verlaten. De bestreden beschikking en de standpunten van partijen 2.3 Verweerder heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang en samengevat - het volgende overwogen. Gelet op pagina 42 van het algemeen ambtsbericht Sudan d.d. 23 september 1998 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet aannemelijk dat eiser zich bij de afdeling dienstplichtigen heeft gemeld om een vrijstelling van dienstplicht op te halen. Immers, eiser had zijn dienstplicht reeds op normale wijze vervuld en is zonder problemen afgezwaaid. Evenmin heeft eiser - gelet op pagina 2 van bijlage IV van dit ambtsbericht - aannemelijk gemaakt dat hij gedwongen werd om in het Volksdefensieleger, de Popular Defence Force(s) (PDF), te dienen en naar het zuiden werd gestuurd. Uit deze bijlage blijkt immers dat de PDF in principe een organisatie van vrijwilligers is, dat men formeel niet gedwongen kan worden aan de paramilitaire training van de PDF deel te nemen en dat men na het volgen van de training niet verplicht is tot de PDF toe te treden. Gelet op pagina 33 van voornoemd ambtsbericht is voorts niet aannemelijk gemaakt dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Sudanese autoriteiten nu eiser bij thuiskomst in Khartoum een week op zijn huisadres heeft verbleven en hij op betrekkelijk eenvoudige wijze met zijn eigen paspoort het land heeft verlaten. Bovendien heeft eiser tijdens zijn verblijf in Caïro zijn paspoort kunnen verlengen. Daarnaast is er geen sprake van gegronde vrees voor vervolging vanwege dienstweigering, aangezien eiser niet behoort tot één van de drie categorieën dienstweigeraars of deserteurs die op grond van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 12 april 1995 als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Overigens is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk aan de strijd in het zuiden zou gaan deelnemen. Voorts is van principiële bezwaren tegen de dienstplicht of inzetting aan het front in het zuiden niet gebleken, nu eiser zich realiseerde dat hij tijdens de vervulling van zijn reguliere dienstplicht naar het front kon worden gestuurd. Bovendien heeft eiser in Egypte geen politieke activiteiten van betekenis ontplooid en zijn er geen aanwijzingen dat de Sudanese autoriteiten van deze activiteiten op de hoogte zijn. Politieke activiteiten verricht na het verlaten van het land van herkomst leveren overigens op zichzelf geen gegronde vrees voor vervolging op. De in Egypte ontplooide politieke activiteiten vormen daarnaast geen voortzetting van hetgeen eiser in Sudan heeft gedaan. Tenslotte is niet gebleken van een reëel risico in de zin van art. 3 EVRM, gelet op pagina 44 van voornoemd ambtsbericht alsmede het feit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Sudan als dienstweigeraar te boek staat. 2.4 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiser had eind 1996 van de universiteit te horen gekregen dat hij eerst een bewijs van vrijstelling moest ophalen. Het is mogelijk dat het personeel van de universiteit niet precies van de regelgeving op de hoogte was. Voorts staat op pagina 2 van bijlage IV van het ambtsbericht dat men "formeel" niet gedwongen kan worden aan de training deel te nemen, hetgeen impliceert dat dit in de praktijk wél kan. Bovendien wordt blijkens pagina 3 van bijlage IV in dit ambtsbericht niet uitgesloten dat bepaalde personen worden opgepakt en via de kampen van het Volksdefensieleger worden ingezet aan het front in het zuiden. Daarnaast staat in de laatste alinea van pagina 2 van deze bijlage dat niet wordt ontkend dat studenten worden gedwongen deel te nemen aan operationele acties in het zuiden, dat er veel sociale druk wordt uitgeoefend en niet alle studenten zicht hebben op hun rechten, inclusief het recht om niet naar het oorlogsfront te worden gestuurd. Tevens blijkt uit een brief van Amnesty International d.d. 9 april 1999 dat dienstplichtige militairen een gerede kans lopen om ingezet te worden bij gevechtshandelingen en deserteurs een slechte behandeling, detentie en marteling riskeren. Voorts blijkt uit deze brief dat men bij terugkomst na verlaten van het land riskeert te worden verhoord, gedetineerd en naar de oorlogsgebieden in het zuiden te worden gestuurd. Bovendien is het in Sudan niet ongebruikelijk direct na afgezwaaid te zijn te worden ingelijfd door het Volksdefensieleger. In dit verband wordt verwezen ten aanzien van de nationale dienstplicht verwezen naar pagina 43 van het ambtsbericht. Overigens voldoet eiser wél aan de criteria genoemd in de uitspraak van de Rechtseenheidskamer d.d. 12 april 1995. Eiser heeft immers diverse malen verklaard dat hij niet wilde worden ingezet tegen zijn eigen landgenoten. Eiser heeft gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd over zijn diensttijd, de oproepen en de wijze waarop hij is ingelijfd. Het is niet onaannemelijk dat hij als deserteur zal worden gearresteerd. Desertie, ook uit het Volksdefensieleger, is strafbaar en wordt in oorlogstijd met de doodstraf bedreigd. Tenslotte heeft eiser er op gewezen dat hij na terugkeer naar Khartoum het grootste deel van de week bij familie en vrienden heeft verbleven uit angst te worden gearresteerd wegens de desertie. 2.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen standpunt gehandhaafd. Wettelijk kader 2.6 Eiser legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat ij in aanmerking komt voor toelating in Nederland als vluchteling dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard. 2.7 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt een aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan, onder meer indien zij is gegrond op omstandigheden ten tijde van de bestreden beschikking die, hetzij op zichzelf of in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating kon bestaan. 2.8 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. 2.9 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). Beoordeling van het beroep 2.10 Ten aanzien van het beroep, voorzover het is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, overweegt de rechtbank het volgende. 2.11 Voorop staat dat de situatie in Sudan niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiser zal derhalve aannemelijk moeten maken, dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in de zin van artikel 15 Vw rechtvaardigen. 2.12 In de onderhavige zaak heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, een consistent en gedetailleerd vluchtrelaas naar voren gebracht. De rechtbank heeft derhalve geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. 2.13 Verweerder stelt zich onder verwijzing naar pagina 42 van het algemeen ambtsbericht Sudan d.d. 23 september 1998 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser na vervulling van zijn reguliere dienstplicht zijn Service Identity Card moest inleveren in ruil voor een vrijstelling van dienstplicht waarmee hij zich zou kunnen inschrijven aan de universiteit. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.12 is overwogen acht de rechtbank het evenwel niet zonder meer onaannemelijk dat eiser zich hiertoe bij de afdeling dienstplichtigen heeft gemeld. Immers, in de betreffende passage van voornoemd ambtsbericht staat vermeld: "Na verificatie van de identiteit ontvangt de dienstplichtige een "Service Identity Gard" waarop de aanvangsdatum van de dienstplicht is vermeld. Met behulp van deze kaart (of een bewijs van vrijstelling) kan men zich inschrijven voor onderwijs (...)." Deze tekst sluit niet uit dat voor inschrijving aan de universiteit een bewijs van vrijstelling benodigd is. In dit verband wordt gewezen op het feit dat op de Service Identity Card slechts de aanvangsdatum van de dienstplicht is vermeld. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat eiser door het personeel van de universiteit onjuist is voorgelicht. 2.14 Voorts stelt verweerder zich onder verwijzing naar pagina 2 van bijlage IV van voornoemd ambtsbericht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij werd gedwongen om in het Volksdefensieleger te dienen en naar het zuiden werd getransporteerd. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Gewezen wordt op het volgende. 2.15 Hoewel de PDF in principe een leger van vrijwilligers is, blijkt uit bijlage V van voornoemd ambtsbericht dat gedwongen deelname niet uitgesloten is. Daar staat immers vermeld: "Het wordt dezerzijds niet uitgesloten geacht dat bij regelmatige controles in de stad Khartoem door leden van de PDF en PPF, personen die niet over een identiteitskaart beschikken (...) worden opgepakt en naar PDF-kampen worden afgevoerd om van daaruit aan het front in het Zuiden te worden ingezet." In het Sudan Country Report of Human Rights Practices for 1997 van januari 1998 van het U.S. Department of State, waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is, staat vermeld: "Reliable reports indicate the direct en general involvement of the SPAF, the PDF, and govern ment-supported armed militias in the abduction and deportation of civilians (...)". Gelet op deze informatie kon verweerder niet zonder meer, met een enkele verwijzing naar voornoemde bijlage stellen dat, nu eiser geen vrijwilliger was, niet aannemelijk is dat hij gedwongen is ingelijfd in de PDF. 2.16 Tevens staat in bijlage V van het ambtsbericht vermeld: "Of medewerk(st)ers van overheidsinstellingen en studenten na een PDF-training gedwongen worden deel te nemen aan operationele acties in Zuid-Sudan kan dezerzijds niet worden bevestigd." Deze vermelding sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat zulks in de praktijk wel gebeurt. Bovendien staat expliciet in voornoemd ambtsbericht vermeld: "Wel mag worden aangenomen dat er veel sociale druk wordt uitgeoefend en dat niet alle trainees een duidelijk zicht hebben op hun rechten, inclusief het recht om niet naar het oorlogsfront te worden gestuurd." Gelet op het vorenstaande is niet ondenkbaar, dat personen vanuit een PDF-kamp naar het zuiden worden afgevoerd om aldaar gedwongen aan de strijd deel te nemen. Niet zonder meer valt in te zien waarom dat ten aanzien van eiser niet het geval zou zijn. In dit verband wordt gewezen op eisers verklaring tijdens het nader gehoor: "De bedoeling was dat we overgeplaatst zouden worden en ingezet zouden worden voor een gevecht of oorlogssituatie." Voorts heeft eiser ten overstaan van de ambtelijke commissie verklaard: "Toen werd ik opgepakt en werd tegen me gezegd dat ik naar het front moest." 2.17 In het licht van het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat eiser, door te vluchten, zich in de ogen van de Sudanese autoriteiten schuldig heeft gemaakt aan desertie en hem bij terugkeer een disproportionele bestraffing te wachten staat. In dit verband is van belang dat in bijlage V van voornoemd ambtsbericht staat vermeld: "Eenmaal toegetreden tot de PDF vallen personen onder het militair strafrecht." Op pagina 45 van voornoemd ambtsbericht staat vermeld dat een deserteur aan het front zonder meer kan rekenen op de doodstraf. Hieraan kan niet afdoen dat eiser met een op zijn eigen naam gesteld paspoort Sudan via de luchthaven in Khartoum heeft verlaten, nu uit pagina 33 van het ambtsbericht blijkt dat de bij controle op de luchthaven gebruikte lijsten van personen die het land niet mogen verlaten soms verouderd zijn. 2.18 Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beschikking op essentiële onderdelen ondeugdelijk is gemotiveerd en deswege geen stand kan houden. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 2.19 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, A wb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtnemening van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op de voet van het bepaalde in het bovenge- noemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 ). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. 2.20 De rechtbank ziet tevens aanleidng om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht zal vergoeden. 3. BESLISSING De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt de bestreden beschikking; 3.3 vernietigt de bestreden beschikking van 1 mei 2000 en draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van 12 oktober 1999, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen; 3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad f 50,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.I. Hilberts-de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2001, in tegenwoordigheid van mr. I. Boland als griffier. afschrift verzonden op: 2 1 MAART 2001