Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6836

Datum uitspraak2001-09-10
Datum gepubliceerd2001-12-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/41965
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herhaalde aanvraag / nova. De omstandigheden dat afgewezen asielzoekers bij gedwongen verwijdering naar Libië door de Libische autoriteiten routinematig gedetineerd en ondervraagd worden, alsmede dat verschillende afgewezen asielzoekers aan ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, zijn onderworpen, zijn wel gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Derhalve kan rekening worden gehouden met de in beroep overgelegde stukken, omdat die slechts een adstructie zijn van het beroep op de algehele situatie met betrekking tot terugkerende afgewezen asielzoekers in Libië dat verzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De president heeft geen kennis kunnen nemen van het Bafl-rapport, waarnaar in het bestreden besluit is verwezen. Hij acht dat rapport niet van algemene bekendheid. Voorshands acht de president voldoende aannemelijk gemaakt dat het Verenigd Koninkrijk sinds mei 2001 een met het Nederlandse categoriaal beschermingsbeleid vergelijkbaar beleid voert. Uit het door verzoeker overgelegde document van het Country Information & Policy Unit kan worden afgeleid, dat het risico van ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, daarbij een rol speelt. In het licht van deze gegevens is de enkele verwijzing naar een ouder, dus mogelijk achterhaald, en niet overgelegd rapport van het Bafl onvoldoende om thans reeds buiten twijfel te achten dat het niet-voeren van een categoriaal beschermingsbeleid (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000) voor afgewezen Libische asielzoekers niet kennelijk onredelijk is. Toewijzing verzoek.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage Zitting houdende te Arnhem Vreemdelingenkamer President Registratienummer: 01/41965 Datum uitspraak: 10 september 2001 Uitspraak ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van A, geboren op [...] 1972, van Libische nationaliteit, verzoeker, gemachtigde mr. A.M.P.M. Adank, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. van Koesveld. Het procesverloop Op 21 augustus 2001 heeft verzoeker een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 24 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag binnen het bij artikel 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalde aantal uren afgewezen. Bij beroepschrift van 24 augustus 2001 heeft verzoeker bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit (nr. 01/41966). Op 24 augustus 2001 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting wordt verboden tot op het beroep is beslist. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 september 2001. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De vaststaande feiten 1. Verzoeker heeft op 7 december 1997 in Nederland aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 28 september 1998 heeft verweerder die aanvragen afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beschikking van 21 juli 1999. Het daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 18 januari 2000 (zittingsplaats Zwolle, Awb 99/6958). De beoordeling 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het beroep uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. 3. Omdat in de hoofdzaak de vraag aan de orde is of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zal de president toetsen of op voorhand buiten twijfel is dat de rechtbank het bestreden besluit in stand zal laten (vergelijk uitspraak Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2001, JV2001/211). 4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. De aanvraag van 21 augustus 2001 is aan te merken als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. 5. Nu het bestreden besluit opnieuw strekt tot afwijzing, ligt aan de rechter ter toetsing voor de vraag of na de beschikking van 21 juli 1999 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan de dag zijn getreden, die verweerder noopten dan wel aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging van die beschikking. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank van 17 april 2001 (JV 2001, S201). 6. Volgens vaste jurisprudentie is alleen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, indien de aan de nieuwe aanvraag ten grondslag liggende feiten en omstandigheden bij de eerdere besluitvorming geen rol hebben gespeeld en destijds ook niet als grond naar voren hadden kunnen worden gebracht. Als zodanig kunnen in beginsel dus niet worden aangemerkt feiten en omstandigheden die aan verzoeker reeds voor 21 juli 1999 bekend waren. 7. Verzoeker heeft aan zijn aanvraag onder meer ten grondslag gelegd, dat hij als Libiër die in het buitenland asiel heeft gevraagd, een zeer groot gevaar voor vervolging loopt met een groot risico gemarteld te worden en misschien zelfs gedood. Volgens het rapport van nader gehoor heeft verzoeker verklaard, dat een Libiër die langer dan drie maanden buiten Libië heeft verbleven, bij terugkeer op verdenking van oppositionele activiteiten wordt verhoord, gevangenisstraf kan krijgen en zelfs kan worden gedood. 8. In de bestreden beschikking heeft verweerder ter zake overwogen, "dat uit het rapport van de Bafl: Libyen, Asylverfahren und Rechtsprechungsubersicht, Marz 2001, blijkt dat een langer verblijf in het buitenland geen reden is voor vervolging door de Libische autoriteiten. Uit genoemd rapport blijkt eveneens dat een langer verblijf in het buitenland door de Libische autoriteiten op zichzelf niet in verband wordt gebracht met een aldaar ingediende asielaanvraag. Bovendien zijn blijkens het rapport van BAFL de laatste jaren geen represailles bij terugkeer bekend geworden. In onderhavige zaak blijkt de vrees van betrokkene bij terugkeer bovendien enkel op vermoedens en van "horen zeggen". Deze vermoedens worden mede gelet op vorengenoemd rapport dezerzijds niet aannemelijk geacht. Derhalve is het niet aannemelijk dat betrokkene vanwege zijn vierjarige verblijf in Nederland te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Verdrag." 9. In beroep heeft verzoeker twee stukken overgelegd, te weten: a) een brief van Amnesty International, Afdeling Nederland, van 23 april 2001, waarin onder meer is vermeld: "Volgens Amnesty International lopen mensen die politiek asiel in het buitenland hebben aangevraagd bij terugkeer in Libië het risico te worden gearresteerd en gemarteld. Ook is het bij Amnesty International bekend dat veel mensen die ervan worden verdacht tegenstander te zijn van de Libische regering in de afgelopen jaren door landen als Malta, Egypte, Soedan, Jordanië, Tunesië en Saoedi Arabië aan Libië zijn uitgeleverd. Direkt na aankomst in Libië werden zij gearresteerd en velen zijn zonder aanklacht gedetineerd. Vooral leden en sympathisanten van Islamistische bewegingen worden uitgeleverd." b) een document van de "Country Information & Policy Unit" (CIPU) van 11 mei 2001, volgens verzoeker afkomstig van het Home Office van het Verenigd Koninkrijk. In dit document wordt melding gemaakt van * een protest in april 2000 van Amnesty International in verband met de arrestatie en detentie van een door het VK verwijderde afgewezen Libische asielzoeker, * een rapport van Amnesty International, afdeling Canada ("Concerns Regarding Returning Asylum Seekers to Libya"), waarin onder meer is vermeld dat verscheidene verwijderde asielzoekers onderworpen zijn aan ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, * informatie van UNHCR over 7 Libische staatsburgers die in maart 2000 van Jordanië naar Libië zijn verwijderd, van wie ten minste 3 personen zijn gedood na aankomst op de luchthaven van Tripoli, en * het advies van het Foreign and Commonwealth Office dat "any Libyans returning to that country after an absence of six months or more are subject to an interrogation by the Libyan security authorities. Failed asylum seekers are routinely imprisoned by administrative (as opposed to judicial) order for 'having shown disloyalty to the state'." Op basis van deze informatie is de conclusie getrokken dat afgewezen Libische asielzoekers niet veilig uitgezet kunnen worden naar Libië, met als gevolg dat een "limited exceptional leave policy" voor afgewezen Libische asielzoekers is geïntroduceerd. 10. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat hij in Nederland asiel heeft gevraagd en al langer dan zes maanden buiten Libië heeft verbleven, zijn dat naar het voorlopig oordeel geen nieuwe feiten. Dat was immers ten tijde van de beschikking van 21 juli 1999 óók reeds het geval. 11. Naar voorlopig oordeel zijn de omstandigheden dat afgewezen asielzoekers bij gedwongen verwijdering naar Libië door de Libische autoriteiten routinematig gedetineerd en ondervraagd worden, alsmede dat verschillende afgewezen asielzoekers aan ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, zijn onderworpen, wel gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Naar het voorlopig oordeel van de president kan de rechtbank rekening houden met de in beroep overgelegde stukken, omdat die slechts een adstructie zijn van het beroep op de algehele situatie met betrekking tot terugkerende afgewezen asielzoekers in Libië dat verzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. 12. Geconfronteerd met voornoemde stukken heeft de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting, zakelijk weergegeven, slechts aangevoerd, dat de beslisambtenaar kennis genomen zal hebben van het Bafl-rapport en dat correct toegepast zal hebben, alsmede dat verweerder, naar aangenomen moet worden op goede gronden, geen categoriaal beschermingsbeleid voert ten aanzien van Libië. Op welke informatie dat oordeel, behoudens genoemd Bafl-rapport, is gestoeld, kon de vertegenwoordiger niet aangeven. Zij erkende, dat er geen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is. De authenticiteit van het CIPU-stuk kon zij bevestigen noch betwisten. 13. De president heeft geen kennis kunnen nemen van het Bafl-rapport, waarnaar in het bestreden besluit is verwezen. Hij acht dat rapport niet van algemene bekendheid. Het had derhalve op de weg van verweerder gelegen dat rapport over te leggen als een van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, kan de president daaruit op grond van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. De president ziet geen aanleiding voor schorsing of heropening van het onderzoek. 14. Een vreemdeling kan onder meer in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 neergelegde grond dat terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar (hierna aangeduid als categoriaal beschermingsbeleid). Het oordeel van verweerder ter zake kan slechts marginaal worden getoetst. 15. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.106, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt het beleid in andere landen van de Europese Unie in ieder geval betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. 16. Voorshands acht de president voldoende aannemelijk gemaakt, dat het Verenigd Koninkrijk sinds mei 2001 een met het Nederlandse categoriaal beschermingsbeleid vergelijkbaar beleid voert. Uit het door verzoeker overgelegde document kan worden afgeleid, dat het risico van ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling, daarbij een rol speelt. Derhalve valt niet uit te sluiten dat in Libië tegen verwijderde afgewezen asielzoekers sprake is van ernstig willekeurig geweld als bedoeld in artikel 3.106, aanhef en onder a, van het Vb 2000. In het licht van deze gegevens is de enkele verwijzing naar een ouder, dus mogelijk achterhaald, en niet overgelegd rapport van het Bafl onvoldoende om thans reeds buiten twijfel te achten dat het niet-voeren van een categoriaal beschermingsbeleid voor afgewezen Libische asielzoekers niet kennelijk onredelijk is. 17. Derhalve moet het verzoek toegewezen worden. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing De president: treft de voorlopige voorziening dat verzoeker de uitspraak op het door hem ingestelde beroep in Nederland mag afwachten; veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van ƒ 1.420,–, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2001 in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof als griffier. de griffier de fungerend-president Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: 10 september 2001