Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6857

Datum uitspraak2001-11-19
Datum gepubliceerd2001-12-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/01131
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 99/01131 U i t s p r a a k op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem voor het tijdvak van 19 juni 1997 tot en met 18 juni 1998 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij genomen boetebeschikking. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar De naheffingsaanslag, genummerd […], bedraagt ƒ 2.618 en is opgelegd met een boete van eveneens ƒ 2.618. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd. 2. Geding voor het Hof Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Bij de mondelinge behandeling door de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof op 25 juli 2001 te Arnhem zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur. De zaak is op die zitting ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Bij de mondelinge behandeling na verwijzing door de tweede meervoudige belastingkamer op 18 oktober 2001 te Arnhem zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur. Belanghebbende heeft voor de zitting van 18 oktober 2001 een pleitnota overgelegd. De inhoud van de pleitnota moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. 3. De vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende is vanaf 19 juni 1996 houder van het motorrijtuig met het kenteken [AA-BB-00]. 3.2. Het motorrijtuig is een in 1996 door belanghebbende vanuit Duitsland ingevoerde Landrover Discovery en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid. 3.3. De Rijksdienst voor het wegverkeer heeft het motorrijtuig aangemerkt als een kampeerauto. 3.4. Belanghebbende heeft de belasting over het onderhavige tijdvak voldaan naar het tarief als bedoeld in artikel 30, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). 3.5. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag vastgesteld omdat naar zijn oordeel geen sprake is van een kampeerauto in de zin van de Wet. 4. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen 4.1. Tussen partijen is in geschil of het onderhavige motorrijtuig een kampeerauto is als bedoeld in de Wet, hetgeen belanghebbende verdedigt en de Inspecteur betwist. De Inspecteur heeft ten aanzien van de boete nader het standpunt ingenomen dat die geheel kan vervallen. 4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken waaronder gemelde pleitnota. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting van 25 juli 2001 hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal. 4.3. Ter zitting van 18 oktober 2001 is door de Inspecteur nog toegevoegd - zakelijk weergegeven - - Auto's die met name bestemd zijn voor dagelijks gebruik zoals hatchbacks, stationcars, jeepachtigen (zoals het motorrijtuig van belanghebbende), koerierauto's en ruimteauto's kunnen op grond van hun uiterlijke kenmerken reeds niet worden aangemerkt als kampeerauto's. Vervolgens moet de inrichting van de binnenruimte worden getoetst aan de daaraan gestelde eisen. - De auto van belanghebbende is in ieder geval geen kampeerauto omdat een toereikende keukeninrichting ontbreekt. 4.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de naheffingsaanslag en tot vernietiging van de uitspraak voor zover die betrekking heeft op de opgelegde boete. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Ingevolge het met ingang van 1 juli 1997 ingevoerde artikel 2, onderdeel g, van de Wet wordt onder een kampeerauto verstaan een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid. In de voor de periode van 19 juni tot 1 juli 1997 geldende tekst van de Wet was het begrip kampeerauto niet omschreven. In artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zoals dat van toepassing was tot 1 juli 1997, was bepaald dat een motorrijtuig is ingericht als kampeerauto indien het permanente voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van één of meer personen. 5.2. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 januari 2001, nummer 35.973 (BNB 2001/95) en van 21 september 2001, nummer 36.557, volgt dat een voorwaarde inhoudende dat alleen dan sprake is van een kampeerauto indien de binnenruimte van het desbetreffende motorrijtuig een bepaalde stahoogte heeft, geen grondslag vindt in de onder 5.1. gemelde bepalingen. 5.3. Tegenover de betwisting door belanghebbende maakt de Inspecteur onvoldoende aannemelijk dat belanghebbendes motorrijtuig niet was voorzien van een tafel. Daarbij merkt het Hof op dat aan de onder 5.1. gemelde wetsbepalingen niet is te ontlenen dat een tafel een bepaalde minimale oppervlakte zou moeten hebben. Het Hof vindt ook overigens in hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat belanghebbendes motorrijtuig, dat was voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid, niet is aan te merken als een kampeerauto. 5.4. In het bijzonder bestaat geen grond voor het stellen van de eis dat het motorrijtuig moet zijn voorzien van een keukeninrichting die meer omvat dan een vaste kookgelegenheid, van een verswaterreservoir en van vast aangebrachte kastruimte voor kleding. Voorwaarden met die inhoud vinden onvoldoende steun in de tekst van de onder 5.1. gemelde wetsbepalingen of in geschiedenis van de totstandkoming daarvan. 5.5. De naheffingsaanslag moet worden vernietigd. 6. Slotsom Het beroep is gegrond. 7. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op ƒ 100. 8. Beslissing Het Hof: - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag en boetebeschikking; - gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 85 te vergoeden; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 100, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 19 november 2001 door mr. P.M. van Schie, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. (A. Vellema) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 19 november 2001 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.