Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6865

Datum uitspraak2001-10-16
Datum gepubliceerd2001-12-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/01964
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 00/01964 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar soort belasting : motorrijtuigenbelasting dagtekening aanslagbiljet : 27 juli 2000 naheffingsaanslagnummer : […] tijdvak : 25 oktober 1999 tot en met 14 februari 2000 mondelinge behandeling : op 2 oktober 2000 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en [haar gemachtigde], alsmede [de Inspecteur] gronden: 1. Belanghebbende is houder van het motorrijtuig, merk Opel, personenauto, Duits kenteken [AA-BB000]. Zij beschikt over een Duits rijbewijs. Het motorrijtuig is gekocht in Duitsland. Voor het motorrijtuig wordt in Duitsland motorrijtuigenbelasting betaald. Met betrekking tot het betalen van BPM is met de Dienst Douane een regeling getroffen. In Duitsland wordt belanghebbende door de autoriteiten verplicht een Duits kenteken te voeren. 2. Op 15 oktober 2000 is vastgesteld dat met het motorrijtuig van belanghebbende in [Z] de weg is gebruikt. De Inspecteur heeft van belanghebbende belasting nageheven over genoemd tijdvak. 3. Belanghebbende is in Duitsland in dienstbetrekking werkzaam als musicus. Zij staat ingeschreven in [Q (Duitsland)] en beschikt aldaar over een huurwoning. Zij is tevens in het bevolkingsregister van [Z] ingeschreven op het adres [a-weg 1 te Z]. Op dit laatste adres staan ook haar echtgenoot en hun drie gezamenlijke kinderen ingeschreven. 4. Ter zitting heeft belanghebbende het volgende verklaard: zij verblijft ongeveer de helft van de tijd in Duitsland; haar baan neemt meestal 2 tot 3 dagen per week in beslag; soms ook 5 dagen; zij staat sinds 1991 in [Z] ingeschreven; daarnaast staat zij ingeschreven in [Q]; haar kinderen staan ook op beide adressen ingeschreven; haar twee jongste kinderen gaan dikwijls mee naar Duitsland alwaar haar moeder oppast; haar oudste kind is sinds begin 2000 leerplichtig in Nederland; als zij in Duitsland met een Nederlands kenteken rijdt krijgt zij daar problemen. 5. Belanghebbende stelt dat de Nederlandse Douane, met wie zij contact heeft gehad in verband met de verschuldigdheid van BPM, haar er niet op heeft gewezen dat zij ook in Nederland motorrijtuigenbelasting moet betalen. Uitgebreid telefonisch contact met de Belastingdienst leverde na het opleggen van de naheffingsaanslag aanvankelijk op dat men zei dat zij. nu zij in Duitsland een motorrijtuigenbelasting betaalt, in Nederland niet kon worden aangeslagen. Eerst na lang onderzoek van vele maanden bleek dat die mogelijkheid er wel is. Het kan naar de mening van belanghebbende niet zo zijn dat ondanks de Europese eenwording zij in beide landen belastingplichtig is. 6. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende hoofdverblijf houdt in Nederland en alhier feitelijk de beschikking heeft over een motorrijtuig. Artikel 73, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 is dan niet van toepassing. Hij wijst erop dat het mogelijk is om in Nederland motorrijtuigenbelasting te betalen op een buitenlands kentekenbewijs. 7. Ter zitting heeft de Inspecteur nog opgemerkt: De bij het verweerschrift gevoegde brief van 17 maart 2000 van de Douane Post Arnhem vermeldt dat belanghebbende in Duitsland motorrijtuigenbelasting betaalt, zodat zij in Nederland geen aanslag kan krijgen. Die brief is, aldus de Inspecteur, gericht aan een medewerker van de Douane en niet aan belanghebbende. Belanghebbende kan aan die brief derhalve geen vertrouwen ontlenen. Er is hier sprake van een uitzonderlijke situatie. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om inlichtingen in te winnen. Doorgaans bestaat op basis van wederkerigheid geen belastingplicht in twee landen. Nu belanghebbende in beide landen woonplaats houdt, en naar zijn mening in Nederland hoofdverblijfplaats, is er geen mogelijkheid van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting in Nederland. Zij vindt aanleiding de boete terug te brengen tot nihil. 8. Motorrijtuigenbelasting is ingevolge artikel 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) verschuldigd ter zake van het houden van een personenauto. De belasting wordt geheven van de houder. Artikel 7, lid 1, aanhef en onderdeel c, van de Wet bepaalt dat het motorrijtuig wordt gehouden door degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. 9. Vrijstelling van belasting wordt volgens artikel 73, onderdeel a, van de Wet onder voorwaarden verleend voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland feitelijk ter beschikking staan van natuurlijke personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben. 10. Artikel 24 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bepaalt dat voor de onder 8. bedoelde gevallen vrijstelling wordt verleend, indien aannemelijk wordt gemaakt dat het gebruik van de weg van incidentele aard is. Gelet op de feiten en omstandigheden van het hier aan de orde zijnde geval van belanghebbende kan van gebruik van de weg van incidentele aard niet worden gesproken. 11. Artikel 29 van het Uitvoeringsbesluit is voorzien in vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen waarvan de houder niet in Nederland woont of is gevestigd en die zijn ingeschreven in één van de in de Bijlage bij dat besluit genoemde landen als toebehorende aan een in dat land wonende of gevestigde houder, een en ander met inachtneming van de bij het desbetreffende land vermelde aanwijzingen. In de Bijlage bij het Uitvoeringsbesluit is voor de in Duitsland wonende houder van een personenauto voorzien in een vrijstelling, indien het motorrijtuig al dan niet onderbroken gedurende ten hoogste zeven maanden per tijdvak van twaalf maanden in Nederland is. Zulks is in de onderhavige kwestie niet het geval. 12. Nu naar het oordeel van het Hof gelet op voormelde feiten en omstandigheden - te weten de verblijfplaats van het gezin waar ook belanghebbende gemiddeld de helft van de week verblijft - moet worden geoordeeld dat zij hoofdverblijfplaats heeft in Nederland en geen andere grond aanwezig is voor vrijstelling, is belanghebbende ter zake van haar motorrijtuig belastingplichtig voor de motorrijtuigenbelasting in Nederland. 13. Belanghebbende heeft niet aangevoerd dat de Inspecteur van de motorrijtuigenbelasting of medewerkers van de Belastingdienst die zijn aangewezen om informatie te verstrekken over het betalen van motorrijtuigenbelasting vóór de datum van controle haar onjuiste informatie over de verschuldigdheid van motorrijtuigenbelasting hebben verstrekt. Dat ook daarna desgevraagd die informatie slechts moeizaam was te verkrijgen kan aan de verschuldigdheid van de belasting niet afdoen. 14. Nu de Wet in dit geval niet voorziet in een vrijstelling en geen Europese regeling of enig verdrag tot vrijstelling dwingt heeft de Inspecteur terecht de belasting van belanghebbende nageheven. slotsom Nu de Inspecteur ter zitting heeft geconcludeerd tot het vervallen van de boete is het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond. proceskosten: Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten in overeenstemming met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht op (2 [beroepschrift en verschijnen ter zitting] x f 710 x 1 [gewicht van de zaak]) f 1.420. beslissing: Het Gerechtshof - vernietigt de bestreden uitspraak; - handhaaft de naheffingsaanslag; - vernietigt de boetebeschikking; - gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van f 60 te vergoeden; - veroordeelt de Inspecteur in proceskosten aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van f 1.420, te voldoen door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2001 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer, als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 oktober 2001 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane mondelinge uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.