Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6902

Datum uitspraak2000-06-15
Datum gepubliceerd2001-12-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers98/1063
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Alkmaar Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer UITSPRAAK op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht. Reg.nr: BESLU 98/1063 Inzake: het bestuur van de Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs, gevestigd te Schermerhorn, eiser, tegen: de gemeenteraad van de gemeente Schermer, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit. Besluit van verweerder d.d. 25 augustus 1998. 2. Zitting. Datum: 11 mei 2000. Eiser is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij persoon van de heer H. van der Meiden en mevrouw Paterzon, bijgestaan door hun gemachtigde mr. B.J. Boiten, werkzaam bij de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs te Aalsmeer. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde A. Blankendaal-Schipper, werkzaam bij de sector Onderwijs, Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Schermer. 3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt. Op 13 februari 1997 heeft eiser, ten behoeve van de onder zijn bestuur ressorterende basisschool "Het Kompas" te Schermerhorn, bij verweerder een aanvraag om een vijftal voorzieningen in de huisvesting ingediend. Bij besluit van 16 december 1997 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 16 januari 1998 een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij verweerder ingediend. Op 12 maart 1998 is eiser gehoord door de commissie bezwaar- en beroepschriften van verweerders gemeente. Bij besluit van 25 augustus 1998 heeft verweerder conform het advies van voornoemde commissie het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiser op 7 oktober 1998 beroep ingesteld. Bij schrijven van 19 november 1998 is het beroep van gronden voorzien. Verweerder heeft bij brief van 17 december 1998 een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het geding ter zitting van 11 mei 2000 behandeld. 4. Bewijsmiddelen. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting. 5. Motivering. In dit geding dient de vraag beantwoord te worden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang. In artikel 66, van de Wet op het basisonderwijs (WBO) (met ingang van 1 augustus 1998 vernummerd tot artikel 92 van de Wet op het primair onderwijs) is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder voorzieningen in de huisvesting worden begrepen: a.... b.voorzieningen, bestaande uit: 1°. aanpassingen met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, en 2°. vervanging binnenkozijnen en binnendeuren inclusief hang- en sluitwerk, algehele vervanging radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, alsmede onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw met uitzondering van het buitenschilderwerk. In artikel 76, eerste lid, onder a, van de WBO (met ingang van 1 augustus 1998 vernummerd tot artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs) is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening een regeling vaststelt met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 66 van de Wet op het basisonderwijs voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht. Verweerder heeft deze regeling vastgelegd in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (verder te noemen: de verordening). In artikel 2 van de verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat bij de toepassing van deze verordening de volgende voorzieningen worden onderscheiden: a.... b.aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage 1; c.onderhoud aan gebouwen voor basisonderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage 1; In bijlage 1 van de verordening zijn de criteria opgenomen voor de beoordeling van de aangevraagde voorzieningen. In artikel 1.10 van bijlage 1 is, voor zover hier van belang, bepaald, dat de voorziening aanpassing, met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, bestaat uit: a .....; b .....; c creëren (extra) leslokaal binnen een gebouw; d creëren speellokaal binnen het gebouw; e voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;en f vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties. In de toelichting bij voornoemd onderdeel e van artikel 1.10 staat vermeld dat de noodzaak van deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Eiser is het bevoegd gezag van de basisschool "De Kompas". Bij brief van 9 september 1996 heeft de Arbodienst Haarlem in het kader van de Arbowet aan eiser verslag uitgebracht van een onderzoek dat de dienst op de school heeft uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 13 februari 1997 een verzoek om vergoeding van de volgende vijf voorzieningen bij verweerder ingediend: het aanbrengen van elektrische voorzieningen, het aanbrengen van veiligheidsglas in de puien van de school, het aanbrengen van een brandslangenhaspel, het zelfsluitend maken van tochtdeuren en het verbeteren van de invalideningang. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van eisers verzoek gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de noodzaak van de gevraagde voorzieningen niet automatisch voortvloeit uit het door eiser ingebrachte onderzoek van de Arbodienst. Een advies van de Arbodienst moet meer als een richtlijn worden aangemerkt. Los daarvan behoeven niet alle eisen die uit de regelgeving voortvloeien voor bekostiging door de gemeente in aanmerking te komen. Eiser heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. De scheiding van verantwoordelijkheden tussen schoolbestuur en gemeente is bij de decentralisatie van de onderwijshuisvesting op 1 januari 1997 onder meer aangegeven in een zogenaamde kruisjeslijst. Daarbij is bepaald dat kosten die de binnenkant van het schoolgebouw betreffen - behoudens met name genoemde voorzieningen in de verordening - voor rekening van het schoolbestuur komen. Schoolbesturen krijgen namelijk vanaf genoemde datum hiervoor rechtstreeks een vergoeding van het Rijk. Op grond van dit binnen-buitenkantcriterium komen de kosten van de gevraagde voorzieningen, die tot de binnenkant van het schoolgebouw behoren, voor rekening van eiser, aldus verweerder. Namens eiser is aangevoerd dat de noodzaak van de gevraagde aanpassingen wel degelijk is aangetoond. Het staat eiser immers niet vrij om de conclusies van de Arbodienst, die voor zover het brandveiligheidsvoorzieningen betreft ook door de brandweer zijn bevestigd, te negeren. Naar het oordeel van eiser staat dan ook vast dat sprake is van aanpassingen die voortvloeien uit de wet- en regelgeving zoals bedoeld in artikel 1.10, onder e, van bijlage 1 van de verordening. Daarnaast acht eiser het onjuist om de voorziening aanpassing te beperken op grond van het binnen-buitenkantcriterium. Dit criterium wordt als zodanig niet in de verordening genoemd en is, gelet op de overige in bijlage 1 van de verordening genoemde aanpassingen, niet eensluidend toe te passen. Toepassing van het criterium zou de categorie aanpassing tot het voldoen aan wet- en regelgeving, die meer als vangnet gezien dient te worden, ook onnodig inperken. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de stellingen van partijen is in geding het antwoord op de vraag of de door eiser gevraagde voorzieningen aanpassingen zijn als bedoeld in artikel 66, eerste lid, sub b, onder 1 °, van de WBO en artikel 2, onder b, van de verordening, juncto artikel 1.10, onder e, van bijlage 1 van de verordening. De rechtbank stelt in de eerste plaats op grond van het namens eiser ter zitting gestelde vast dat het geschil geen betrekking meer heeft op de vijfde voorziening, het verbeteren van de invalideningang, nu eiser zijn verzoek tot vergoeding van deze voorziening heeft ingetrokken. De rechtbank stelt voorts vast dat het in casu gaat om voorzieningen in het kader van de Arbowet en dat niet in geschil is dat onder "wet- en regelgeving" in artikel 1.10, onder e, van bijlage 1, van de verordening, ook de Arbowet wordt begrepen. De opvatting van verweerder dat de gevraagde voorzieningen, met uitzondering van de brandveiligheidsvoorzieningen, niet direct noodzakelijk zijn omdat het advies van de Arbodienst meer als richtlijn dan als eis moet worden aangemerkt, wijst de rechtbank van de hand. De gevraagde voorzieningen zijn immers blijkens het advies van de Arbodienst gebaseerd op de verplichtingen waaraan eiser op grond van het gestelde in de Arbowet moet voldoen. Eiser is ingevolge deze wet verplicht om de gezondheid van de leraren en leerlingen te beschermen. Het staat eiser derhalve niet vrij om de gevraagde aanpassingen, die blijkens het advies een hoge prioriteit hebben, niet uit te voeren. Ook de visie van verweerder, ter zitting naar voren gebracht, dat er geen directe noodzaak is voor de betreffende voorzieningen omdat deze niet expliciet in de Arbowet zijn genoemd, acht de rechtbank onjuist. Hiervoor zijn noch in de verordening noch in de toelichting daarop aanknopingspunten te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan reeds van noodzakelijke aanpassingen worden gesproken indien deze aanpassingen op grond van de Arbowet verplichtend zijn voorgeschreven, hetgeen in casu het geval is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook met eiser van oordeel dat de noodzaak van de gevraagde aanpassingen aanwezig is. Hiermee staat tevens vast dat er sprake is van aanpassingen in de zin van artikel 1.10, onder e, van bijlage 1 van de verordening. Verweerder is desondanks van mening dat de gevraagde aanpassingen moeten worden afgewezen omdat deze op grond van het zogenaamde binnen-buitenkantcriterium voor rekening van eiser komen. Naar het oordeel van de rechtbank is afwijzing op die grond niet mogelijk aangezien dit criterium noch op de WBO noch op de verordering is gebaseerd. Het criterium is bovendien niet in overeenstemming met de in artikel 1.10, onder c, d en f, van bijlage 1 genoemde aanpassingen, die duidelijk betrekking hebben op de binnenzijde van het gebouw. Ook in bovenvermelde kruisjeslijst is geen steun voor verweerders standpunt te vinden. Deze lijst geeft immers evenmin een consequente scheiding van verantwoordelijkheden tussen bevoegd gezag en gemeente voor wat betreft de binnen- en buitenzijde van het gebouw. De rechtbank merkt voorts in dit verband op dat de lijst uitsluitend betrekking heeft op onderhoud en niet op aanpassing, terwijl in de verordening een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen deze twee voorzieningen. Voor het oordeel van verweerder dat er in al die gevallen waarin deze scheiding niet is gehanteerd, sprake zou zijn van uitzonderingen op de hoofdregel, acht de rechtbank geen grond aanwezig, gelet op het hoge aantal afwijkingen, alsmede het feit dat de door verweerder bedoelde uitzonderingen niet als zodanig in de verordening zijn genoemd. Of de door eiser gevraagde brandveiligheidsvoorzieningen deel uit maken van de verplichte eerste inrichting van de school waarvoor destijds voldoende middelen zou zijn ontvangen, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank niet relevant. Vast staat immers dat het gebouw op het punt van de brandveiligheid niet in overeenstemming is met de Arbowet, welke wet ten tijde van de bouw van de school in 1973 nog niet bestond. Gegeven het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 66, eerste lid, onder c van de WBO, en artikel 2, onder b, van de verordering, geweigerd heeft eiser in aanmerking te brengen voor de vier gevraagde voorzieningen. Gelet op hetgeen is overwogen acht de rechtbank het beroep van eiser gegrond, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op eisers bezwaarschrift te nemen. Proceskosten. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Deze nadere regels zijn vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 22 december 1993, Staatsblad 763 (het Besluit proceskosten bestuursrecht). Gelet op het hiervoor overwogene is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het genoemde Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ¦ 1420,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Beslist wordt als volgt. 6. Beslissing. De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nadere beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de gemeente Schermer aan eiser het griffierecht ad ¦ 420,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van ¦ 1420,-; - wijst de gemeente Schermer aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van ¦ 1420,- dient te worden gedaan aan eiser. Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. E.M. van der Linde en mr. C. van Boven, leden, in tegenwoordigheid van M.M.N. Janson-Bakker, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op15 juni 2000. door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, .De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.