Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7112

Datum uitspraak2001-08-22
Datum gepubliceerd2001-12-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/27023
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-tijdig beslissen. Ten tijde van de ontvangst, 13 juni 2001, van het beroepschrift was de termijn om op bezwaar te beslissen, nog niet verstreken. Verweerder heeft evenwel bij brief van 23 mei 2001 aan eiser ingevolge artikel 7:10, vierde lid, Awb gevraagd in te stemmen met verder uitstel van de behandeling van het bezwaarschrift. Voorts is eiser meegedeeld dat niet-instemmen niet leidt tot versnelde behandeling en dat, indien hij zich niet met uitstel kan verenigen, beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank merkt de brief van 23 mei 2001 aan als een schriftelijke weigering een beslissing te nemen op het bezwaarschrift binnen de termijn van artikel 7:10 Awb, welke weigering op grond van artikel 6:2, aanhef en onder a, Awb wordt gelijkgesteld met een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank vernietigt het besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, Awb en stelt verweerder met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een termijn om op bezwaar te beslissen. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/43547 VRONTO UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1965, van Marokkaanse nationaliteit, alias B, geboren in 1971, alias C, geboren in 1965, alias D, geboren [...] 1969, alias E, geboren op [...] 1965, eiser, gemachtigde: mr. I. Wagenaar, advocaat te Groningen. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 31 augustus 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 3 september 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 10 september 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer N. van Mourik. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.4 De procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig. 2.5 Eiser is reeds veertien jaren in Nederland en is meerdere malen in bewaring gesteld. Verweerder is er eerder niet in geslaagd eiser naar Marokko uit te zetten. Anders dan namens eiser is betoogd, is dit echter geen reden om, alvorens nieuw onderzoek door verweerder is verricht, te concluderen dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Het kan niet uitgesloten worden dat dit onderzoek, bestaande uit een adrescontrole en een identiteitsgehoor van eiser, nieuwe gegevens op zal leveren, te meer niet nu eiser voor het eerst de naam A heeft opgegeven. 2.6 Ter zitting heeft de raadsvrouwe van eiser gesteld dat zij niet in staat is geweest om eiser, voorafgaand aan de zitting, op de plaats waar de maatregel van in bewaringstelling ten uitvoer werd gelegd, te bezoeken. Op 5 september 2001 heeft zij getracht de verblijfplaats van eiser te achterhalen met het doel hem de volgende dag -6 september, de dag die zij daarvoor had gereserveerd- te bezoeken. Ondanks een groot aantal telefoongesprekken, onder andere met medewerkers van het Bureau Selectiefunctionarissen (BSF) in Zwolle, is het haar niet gelukt deze informatie van verweerder te verkrijgen. De aangesproken beambten hebben, herhaalde pogingen en aandringen ten spijt, niet bekend gemaakt waar eiser verbleef. Hierdoor is het voor de raadsvrouwe van eiser redelijkerwijze onmogelijk geworden om eiser te bezoeken. De feitelijke gang van zaken heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting niet weersproken. 2.7 De rechtbank overweegt dat het recht van de raadsman of raadsvrouwe van vrije toegang tot de vreemdeling zoals neergelegd in artikel 104 Vw2000 illusoir is als de verblijfplaats van de betrokken vreemdeling niet bekend is bij diens raadsman of raadsvrouwe. Voor het verstrekken van deze informatie en het daadwerkelijk verschaffen van toegang is verweerder, namens wie en onder wiens verantwoordelijkheid de maatregel van bewaring wordt opgelegd en ten uitvoer gelegd, verantwoordelijk. 2.8 De raadsvrouwe van eiser heeft in voldoende mate getracht de benodigde inlichtingen te verkrijgen door contact op te nemen met het BSF in Zwolle. Naar de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft bevestigd, is deze instantie in staat en ook aangewezen om deze informatie te verschaffen. De omstandigheid dat de informatie ook bij de gemachtigde van verweerder had kunnen worden achterhaald, doet hier niet aan af, te meer niet nu de raadsvrouwe van eiser van de zijde van het BSF niet is verwezen naar de gemachtigde van verweerder. 2.9 Het recht van toegang van de raadsman tot de vreemdeling, zoals neergelegd in artikel 104 Vw2000, is van fundamentele aard. Doel daarvan is niet alleen het voeren van overleg over de te volgen processtrategie maar ook het bieden van andersoortige bijstand aan de vreemdeling, wiens vrijheid is ontnomen. Gelet hierop kan hiervoor niet in de plaats treden de mogelijkheid van een (kort) gesprek tussen de vreemdeling en zijn raadsman of raadsvrouwe, direct voorafgaand aan het onderzoek ter zitting of het door een raadsman of raadsvrouwe bijstaan van de vreemdeling tijdens het gehoor in het kader van de inbewaringstelling. 2.10 Op grond van bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring zich niet verdraagt met artikel 104 Vw2000. Het beroep is om die reden gegrond. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier op 10 september 2001. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 19 september 2001